wel weet; want Oom is immers myn Moeders eige vleeschelyke Broeder, niet waar Oom? Maar het tocht hier zo vreeselyk in alle vertrekken, en daar van kryg ik zulke brakke zinkens op de kiezen; zo dat, Oom, geef uw toestemming: ik weet wel een ander huis, als Oom maar voor 't geld zorgt; en als ik om wat zakgeld mogt verzoeken, ik heb nu geen gulden meer in myn beursje; alles is duur, zo als Oom zelf zeit. Myn Compliment aan Tante. Ik ben,
oom!
UEd. Dienaresse en Nicht,
Charlotte Rien du Tout.
[De Uitgeefster heeft nodig gevonden, deezen Brief, als ook dien van Pieternel, van de taal- en schryffouten eenigzins te zuiveren, op dat men die zoude kunnen lezen.]