Vyf en zestigste brief.
Mejuffrouw Sara Burgerhart aan de eerzame Pieternelletje Deegelyk.
Myn goeje beste Pieternel!
Ik heb uw Brief gelezen: wel heden, ik wist niet, dat je zoo veel by mekaêr kon stichten. Ik ben met uw Brief magtig in myn schik. Als het eens jou uitgaans dag is, zendt my dan een kruijer, dan zal ik t'huis blyven, als ik uit de Kerk kom, en wy willen weêr eens heel veel praten; je weet, Nelle, daar hou ik wel van. Meid, wat hou ik van je, om dat je my zo wel opgepast hebt, en zo dankbaar aan myn lieven Vader en Moeder zyt. De Heer Blankaart is naar Vrankryk; zo dat gy hem niet ligtelyk zult tegenkomen. Ja, dat is een man, niet waar? och, ik heb hem zo lief! maar ik ga niet trouwen, daar is geen woord waar aan. Wees jy gerust: al wierd jy tagtig jaar, dan zul je toch by my wonen, als ik getrouwt, of op my zelfben. Sterf des, als je tog sterven moet, maar gerust voort, 't zal zo zyn. Zeker, Pieternel, als gy oud en zwak wordt, zal ik voor u zorgen, en je zult dan zien, dat het heel goed is, op on-