ders inzien, te veel bewyzen dat het zo is, om er aan te kunnen twyffelen.
Ik weet niet, lieve kind, dat ik u nog ooit, uit grilligheid, iets ontzeide, waarop gy sterk gestelt waart; indien de inwilliging daar van u maar niet benadeelde: doch ik weet óók niet, dat ik u ooit iets heb toegestaan, dat nadeelig voor u was, al gebruikte gy al die zoete vleijerytjes, die eene Moeder met moeite wederstaat.
Dewyl ik dan reeds, in uwe vroegste jeugd, u gewent hebbe, om uw wezentlyk geluk te kiezen boven het involgen der heftigste begeerte naar iets, dat ik wist voor u schadelyk te zyn; en dewyl gy altoos u onderwierpt aan myne moederlyke vermaningen, hoop ik, dat gy nu, nu uwe reden ontwaakt, en uw oordeel in volle kragt komt, al zo billyk zult handelen, als toen gy een knaapje van zes of agt jaren waart.
Ik kan echter nu wel nagaan, dat, dewyl gy nimmer hebt gedagt, dat uwe Moeder met u, in deezen, konde verschillen, gy uwe genegenheid onbelemmert hebt laten opgroeijen: Ik beklaag u des, myn Willem. Gy zult inderdaad groot zyn, zo gy, geholpen door tyd en afwezenheid, u met eene edele fierheid leert verheffen boven eene zo grievende teleurstelling. Gy hebt ten minsten den troost, dat het voorwerp uwer liefde in zich zelf beminlyk en waar-