| |
| |
| |
Zes en vyftigste brief.
Mejuffrouw Sara Burgerhart aan Mejuffrouw Anna Willis.
Lieve Willis!
Allemaal menschen! - dit zeide ik, toen ik uwen vrolyken en my zo regt smakelyken Brief gelezen had. De Liefde is al een grappig ding, geloof ik. 't Schynt dat zy de peinzende vrolyk, en de ydeltuiten statig kan maken. Mooglyk, om dat zy het levensvonkje in de dikbloedige gestellen helder doet opflikkeren, en de zorgeloze onverschilligheid der volmaakt gezonde meisjes iets aan de hand geeft, dat haar van belang genoeg schynt, om er over te willen denken. Hoe het zy, 't is zeker dat Juffrouw Willis my nu veel meer bevalt, om dat zy my wat nader komt, dan wanneer zy met zekere ernsthaftigheid, niet altoos geheel vry van styfheid en bedilzucht, my myne les voorzegt. Uw Vriend Smit heb ik regt lief, zo wel om het geen gy van zyne conversatie, als om 't geen gy my nopens zyne manier van denken omtrent u mededeelt. Ik hoop hem spoedig wel geplaatst, wel gehuist, en wel getrouwt te zien. Ik be- | |
| |
ken dat gy, buiten uw nadeel, een ruim hart hebt, als gy ons, eenzamen in den lande, zulk een zegen toewenscht. Maak u vrienden, Naatje, door zo veel gy kunt dien wensch ten uitvoer te brengen. Wat my aangaat: Pour moi keen warme Bier, zei de Franschman: Pour moi geen man. Een flinke bol, om my, zo als ik zeg, te brengen waar ik zyn wil; dat is wel, doch meer niet. Uw Advocaat is des aan u; geef hem aan haar, die zo een meubeltje nodig heeft, en laat myn devies zyn: Vryheidblyheid. Maar om u eens wat zakelykers te schryven, ik heb met Letje uit geweest, om dat nieuwmodiesch Gaas. Het stuk was byna weg; doch men wagtte alle daag nog fraaijer, als ook heerlyke Taffen, enz. Men heeft my verzogt dat te komen zien: en ik heb aanstaanden maandag daar toe bepaalt. 't Is een besloten winkel; men ziet er niets dan een modieus huis, moderne meubelen, en drie zeer wel gemanierde, taamlyk lelyke, reeds wat bedaarde Demoiselles, die niets dan Fransch spreken: 't kwam wel, dat ik die taal kende.
In 't naar huis gaan, gingen wy Coos logement voorby, en spraken Mademoiselle G - eens toe; die zeer verblyt scheen ons te zien, en vriendelyk innodigde. Wy voldeden ook aan haar verzoek. Letje vroeg schielyk, of haar Broêr niet t'huis was; neen, zei zy, maar hy
| |
| |
zal wel dra t'huis zyn. Kom, zei Letje, dan gaan wy zo lang op zyn kamer: ik volgde, zeer benieuwt zynde, hoe of het toch op de kamer van een Petitmaître er mogt uitzien. Naatje! nooit hebt gy zo een huishouden gezien! myn oog viel eerst op zyn Toilet, dat in de volmaaktste desordre lag. Poeijer en Snuif bedekten alles. Hairkammen, Wenkbraauwkammetjes, verscheiden Verfjes, Tandenschuijertjes, Tandpoeijer, een half glas vol water, zo smerig als een eend, een stuk uitgedoofde Waskaers, eenige Fransche boekjes, die niet van de strengste zedekunde schenen te handelen, een morsige Inktkoker, een vuile Slaapmuts en een pot Pommade, maakte de misselykste vertoning, die ik ooit zag. Al zyn kleêren hingen over stoelen. Eenige paren zyden koussen slingerden er tusschen. Schoenen, muilen, laerzen, een hartsvanger, lagen door malkander: al zyne Boeken konden wel in een brood - mand, en zagen er vuil en smerig uit. Letje zag dit lieve boeltje, met beschaamtheid, eens over, en ik was geheel nieuwsgierigheid. ‘Kyk me zo een sloddervink eens, zo een slons van een jongen, en die altoos er uit ziet of hy uit een doosje komt.’ Kom! zei ik, hy zal ervoor hebben. Daar op deden wy zo veel kattekwaad, en naaiden zo veel mouwen en zakken en koussen toe, en verstopten zo veel goed, als de tyd
| |
| |
ons toeliet. Toen gingen wy naar beneden, en zie daar, daar kwam de Vorst van Tour en Taxis, wip wip wip den stoep op; gevolgt door nog een vlasbaard of drie, die hier alle logeeren. Myn Chevalier weet te wel te leven, (zo hy meent, och arm!) om ons vryheid te laten zo terstond te vertrekken; en dewyl Mademoiselle G - hier sterk op aandrong, traden wy in de eetkamer. Terstond presenteerde men 't een en ander. De gure dag gaf Coo den inval om een Bowl Punch te maken. Fiat Punch! Toen hadt hy 't op zyn lyf! de Arak, de Citroenen, enz., alles kwam uit den hoek. De drank was smakelyk, het gezelschap vrolyk, Mademoiselle G - kluchtig, en Saartje haar zelf. Enfin, Naatje, wy diverteerden ons als Vorsten; wy raakten aan 't musiceeren, en 't was wel negen uuren, voor onze Vriend ons t'huis bragt.
De lieve Buigzaam wagtte reeds met eeten. De Hartog keek, als of zy zeide: ‘Wat die Kleuters! moet ik daar naarwagten?’ Lotje zat met een Almenak van 't voorleden Jaar, en hield zich of zy las; doch ik weet niet, of zy wel eens spelden kan. Wy waren zo dartel, dat de lieve Vrouw niet wist, wat zy van ons denken moest; en Letje was ongemeen woordenryk. Ik was niet heel gemaklyk, want Juffrouw Hartog my iets, 't geen ik haar ver- | |
| |
zogt, wat onbeleeft aanreikende, en er by voegende: ‘ei, altyd dat gelach, 't zal wat te beduiden hebben, als wy't wisten!’ gaf ik haar een antwoord, 't welk aantoonde, dat ik haar, schoon veel ouder, niet voor myne Voogdes begeerde.
Ik heb u nog niet gezegt, dat de Heer Edeling hier alweêr geweest is. Juffrouw Buigzaam spreekt met de uiterste achting van hem, en met zo veel onderscheiding, dat, zo zy tien jaar jonger was, ik zou denken, dat hy de man zyn zoude, dien zy haar hart wilde geven: nu denk ik dat niet. Mooglyk heeft hy zin aan Letje. Hy is door haar Broêr hier althans gebragt. 't Is een zeer fraai man: hy heeft mooije manieren, en ik hoor, dat hy veel verstand heeft. Als hy weêrkomt, zal ik hem eens Philosophiesch betrachten; zeide uw Pedant Gekje zo niet?
Omhels uwe dierbare Moeder; groet uw Vriend Smit; faluëer uw Tante voor haar, die gy weet dat is,
Uwe hoogachtende Vriendin,
Sara Burgerhart.
|
|