't Moet hier toch altemaal blyven, en als jy brave lui op de proppen helpt, dan doe je als een hupsch Christen mensch betaamt.’ Nu, dat overgeslagen.
Neen, Mevrouw, ik heb geen byzonder oogmerk omtrent Saartje. Ik zal haar volkomen haar eigen keuze laten doen; en, zo de jongen haar verdient te hebben, zal hy haar hebben, al hadt hy geen zesthalf in de waereld; maar zo zy dwaas genoeg was, om een knaap te willen hebben, dat een vlegel, of een bobbekop is, of die haar dood zou kniezen, of tot gekheden brengen: Verduivelt! dan zal myn naam geen Abraham Blankaart zyn, zo ik het ooit toesta. Hoe, wat hamer, en wat spykerdoos, heeft haar brave Vader my niet met de dood op zyn lippen gezeit: ‘Brammetje Blankaart, ik sterf; zorg gy voor dit dierbaar Kind. Wees het geen ik voor haar zyn zoude, mogt ik leven.’ En heeft hare lieve Moeder ook zo niet gesproken? En heb ik het niet heilig belooft? En ben ik niet een eerlyk man? Hoor, Mevrouw, het meisje is veel ryker dan zy weet. Zy kan, ik herhaal het, krygen die zy hebben wil, mits dat zy wél kiest.
Ja, 't is een weêrgaâs meisje! zo als gy daar schryft, is zy: en ik ben maar bly, dat zy by zulk eene allerbraafste Dame is, dat is goed voor haar. Spreek toch niet van my lastig te zyn; ik wou dat uwe brieven zo lang waren als de Engelsche Courant. Zie, ik ben geen man van de hedendaagsche Waereld, maar een brief van zulke vrouwen, wel, dat is een tractement voor my.