ke levendigheid, in manlyken ernst verbetert worden; en de stoute meid zal met u, zo zy verstands genoeg heeft om uwe waarde te zien, haar geluk bestendig maken.
Nu weet gy, dat haar hart ten minsten vry is. Niets kan u des beletten, om met haar conversatie te zoeken. Dit zal u gelegenheid geven, om haar nader te leren kennen; en gy zult, door u nader te doen kennen, niets verliezen. Stel u echter niet voor, dat het zyn zal: ‘Kip, ik hebje. Visje, spring by’. Neen, myn Vriend, zy zal u zeker een huis vol werk geven; en gy zult door hare kuren moeten lyden als winterkoorn op het veld. Nu zult gy eens geheel in verrukking by haar zitten, over haar hart u verwonderende, met haar geest u vermakende, en hare bevalligheden met langzame teugen door uwe oogen indrinkende; en een oogenblik daar na, zult gy menen reden te hebben om te denken, dat zy u reden tot ongenoegen geeft. Zy zal, terwyl gy haar eenige tedere wissewasjes zoetjes inluistert, aan u vragen: ‘apropos, myn Heer, is er geen nieuws?’ Wapen u, myn Vriend, met den lederen Kolder van geduld! zo het leven een stryd is, dan zeker is het vryende leven een geduurige oorlog. Daar is zelf myn Jaantje, het goedaartigste Schatje dat er ooit op satyne schoentjes dribbelde; en heb ik niet meer uitgestaan,