ook om wat reden, in zekeren zin wel lyden mag. Zo lang ik u slegts voor een vry geschikt, en goed soort van een jongen hield, hadt uwe Zuster weinig werks om my te beduiden, dat ik u als haar Broeder behandelde, en occasie gaf om ons eenige uitspanningen te bezorgen: Maar, nu ik merk, dat gy eenige oogmerken omtrent my hebt, waar van ik u nooit verdagt hield, zo moet ik u openhartig zeggen, dat gy my meer stof tot verwondering geeft, dan ik ooit meende door u te kunnen krygen.
Hoe, myn Heer, heb ik u de minste aanleiding gegeven, om zulke gedagten in u te doen opryzen? Hoe weinig kent gy my! Hoe dood vreemt zyt gy omtrent u zelf! Ik moet of boos op u worden, en dat bevalt my niet; of ik moet u hartlyk uitlachen. Nooit zeker las men zo eene ongevallige mengeling van zotteklap, en dwaze inbeelding, op zeer twyffelachtige verdiensten, dan dat schriftje bevat. Dit van stukje tot beetje aan te tonen, is beneden mynen aandagt. Ditmaal vergeef ik u alles, op deeze voorwaarden: ‘dat gy my hier over nooit meer spreekt; - zelf verbied ik u, my voor deeze gekheden om excuus te vragen; en dat gy, is 't mooglyk, door dit geval poogt wyzer te worden, en wat beter uwe eigen waarde te berekenen.
Zo gy hier toe geen geneigtheid hebt, dan