Dat ik des de vryheid neem om u te schryven, vloeit uit een geheel anderen oorsprong. Het is om u uit grond myner ziel te bedanken voor het belang, dat gy in my neemt; en om dat gy my de gelegenheid geeft om te weten, in welk een licht gy my beschouwt. ô Dierbare Juffrouw Willis, myn hart zegt my, dat gy myne zwakke zyde kent. Daar in ontdek ik óók de redenen, die u aanzetten om myn handelwys met uwen Zoon goed te keuren. Ik beken, dat ik zeer gezet ben op het bywonen van uitspanningen, en dat ik er my meermaal in toegeef, om dat ik volstrekt geen ander oogmerk heb dan my te diverteeren; maar ik vlei my toch nog al, dat ik, voor myne jeugd verdwenen is, wyzer zal worden: nu ben ik zo ver niet, en ik zou my tot veinzery moeten verlagen, indien ik zeide: dat ik reeds werkelyk bezig was om die neiging in te krimpen.
Het smart my, my te moeten voorstellen, dat uw waarde Zoon, myn lieve goeje Willem, niet zo gelukkig is als hy verdient te zyn! en niets troost my zo zeer, dan de bewustheid dat ik verheven ben boven de vuige listen eener gerafineerde Coquetterie, dan gehandelt te hebben, na hy my zyne liefde ontdekte, gelyk als de pligt eischt van yder meisje, dat een braaf ordentelyk Jongeling niet beminnende, hem dat met heuschheid zegt, om geene hoop aantemoedigen, die geheel ongegront is.
Ik hoop, in alle gevallen van myn leven het onuitsprekelyk genoegen te hebben, dat er gelegen is in door u met liefde beschouwt te worden: niemand is met meer eerbied
Uwe Dienares, dan
Sara Burgerhart.