| |
| |
| |
Vyf en veertigste brief.
Mejuffrouw Sara Burgerhart aan Mejuffrouw Anna Willis.
Waarde vriendin!
Voor 't eerst ben ik na het toeval myner geeerde Juffrouw Buigzaam uitgeweest: Niet op eene Klossenparty, niet met een Wysneus en een aanstaanden Dominé, maar met myn kostelyken Vriend, (zei Jan van Gyzen tegen zyn Bok,) den Heer Jacob Brunier, verzelt van deszelfs Zuster Aletta Brunier; en dat wel in de Fransche Comedie. Daar hebt gy immers niets tegen? Ik kon u wel wys maken, dat ik er ging om myn Fransch te onderhouên, doch dan jokte ik u wat voor. Neen, ik ging er met geen ander oogmerk, dan om eens een Fransche Comedie te zien spelen. Wel Naatje, ik raad u sterk aan om, voor gy van staat verandert, er ook eens te gaan. En zo dit, gelyk myne Tante zegt, de Tente des Satans is, dan moet ik u maar zeggen, dat hy als un homme de Goût , en comme il faut gelogeert is! Ik zag les Femmes Sçavantes spelens een stuk van den gro- | |
| |
ten Moliere: myn genoegen was groot: alles dagt my was natuur. Het karakter van Crisale smaakt my; maar dat Excusez moi, Monsieur, je n'entend pas du Grec; hoe bekent ik daar mede ben, hadt al het aantreklyke der nieuwigheid, toen het wierdt uitgesproken door eene schone jonge Actrice, wier talenten men toejuichte. Ik was niet weinig misnoegt over het gedrag van ettelyke Heren en Dames in drie of vier Loges. Het spel zelf trok hun aandagt niet; dat is hunne zaak; maar, andere fatsoenlyke Lieden te beletten om te voldoen aan het oogmerk, waarom die naar zo eene plaats gaan, vind ik ten uitersten onbeleeft. Zo ziet gy, kind, dat alles onvolmaakt is, of, zo als de Heer Blankaart zegt: alle regtertjes hebben er slinkertjes. Zulke onfatsoenlykheden, denk ik, kunnen niet belet worden. Wie doet den Paus in den Ban? Cootje zegt my, - (ik noem myn auteur, om des te meer klem aan zyne woorden en aanhalingen te geven,) dat lachen, praten, badineeren, onder het spelen van de zielroerendste Treurspelen, thans du Ton is; en dat menig Champignon en Champignone de Fortune daar mede ontegenzeggelyk bewyzen, dat zy lieden van Rang zyn, en ten minsten reeds deeze zes laatste jaren geweest zyn. Zeg
je zo! was myn antwoord; evenwel, al wierd ik altoos maar voor een Koopmans dochter ge- | |
| |
houden, ik meen deeze Certificatie van myn fatsoen niet mede te nemen, om dat ik myne lieve Ouders niet in verdenking wil brengen, of zy my ook wel hebben opgevoed.
Niettegenstaande deeze en nog een halfdouzyn ongevalligheden, moet ik u maar zeggen, kind, dat ik verzot ben op den Schouwburg; dat ik niet kan begrypen, wat of men toch kan inbrengen tegen eene uitspanning, die, wel ingericht, zo veel goeds kan uitwerken. Nu, dat mogen de Geleerden afhaspelen ik ga er heen, en dat wel zonder dat myn hart my iets verwyt. Juffrouw Rien du Tout was zeer uit haar humeur, om dat wy haar niet hadden mee genomen. 't Is myn schuld; ik vreesde, dat die Beuzelagtige Woelgeest ons maar zou gehindert hebben: als wy weêr gaan zal ik haar zien in een Loge te plakken; daar zal zy zich beter diverteeren dan by ons, die eenvoudig komen om te horen, te zien, te wenen, of te lachen. Apropos, weet gy wel, dat het thans voor zeer ongemaniert gehouden werdt, te schreijen by eene Alsire; en te lachen by den Francais à Londres? Zie, dit alles à Gouverno, het kon u te pas komen. Ik moet u nog al meer fraais verhalen.
Onlangs was ik met myn trouwen schildknaap op een Publiek Concert: Coo hadt gehoort, dat er eene der eerste Zangeressen voor 't eerst
| |
| |
zingen, en dat Cavalini het Clavier zoude tracteeren. Maar moest men geen geduld hebben zo taai als een leren lap, (wil ik spreken,) om niet toornigjes te worden, op de manier van doen van eenigen der Grote Lieden? Dáár snapten drie vier Dames zo luit, dat ik duidelyk hoorde, hoe het discours ging over het Puce-Lint van een Coëffure. Ginds stonden een paar Heertjes als een paar malle Jongens, - (zoude ik zeggen, zo ik niet verstaan had, dat zy aanstaande Vaderen des Vaderlands waren,) arm in arm, de heerlykste Muziek na te lollen, ons, en passant, eenige Cabriolen op de koop toe verëerende: en dat, terwyl myn gehele ziel wegsmolt door het heerlykste Vocaal en Instrumentaal Muziek, dat ik immer hoorde. Hoe is 't mooglyk zo ongevoelig te zyn! ik spreek niet eens van het onvoegzame: men doet veel om du Ton te zyn! En die zelfde Babbelaarstertjes affecteerden zich, toen de een en ander vroeg, of zy zich den avond beklaagden, dat zy geënchanteert waren. Ende nu nog een kort woord tot u, myne Aandagtige! 't Is waar de overgang is wat grillig; zo spreek ik van Comedien en Concerten, en zo koom ik tot myne deftige Vriendinne. Nu, gy weet hoe ik ben; los, bedroeft los.
‘Wel, zou Tante zeggen, wel kyk eens aan Nicht, daar moest de Tante van je Vrien- | |
| |
din juist te Rotterdam wonen, daar moest zy ziek worden; daar moest Juffrouw Willis met haar Dochter by haar komen; daar moest een Buurman wezen, die een klein soupeetje gaf, en daar moest juist de Proponent Smit in de Stad zyn, om er dien avond by te wezen; Wat is dat groot!’ dus verre Tante.
En wat zegt Nicht? Wel Nicht is zeer in haar schik met die tyding, en Nicht hoopt nog binnen 't jaar hare Vriendin in het eerwaardig karakter van Dominees Vrouw gelukkig te zien. Heden, Naatje, dat moest je doen: me dunkt, dat gy met niemand een juk kunt aantrekken dat u zo wel voegen zal, dan met eenen Eerwaardigen. ô My! wat zal ik dan dikwyls by u komen, al woonde gy aan 't einde van de Waereld of zelf op Marken Buiten! want ik ben overtuigt, dat de man, dien gy verkiest, waardig is dat men om hem de hele Toverlantaarn der Waereld goejen dag zegt.
Ziet gy niet, dat ik thans eene hele schryvige natuur over my heb? Ja kind, Saartje gaat nu weinig op den tril, en onze dierbare Patiente is nog te zwak, om haar met myn gerammel te vermoeijen. Doch lang vasten is geen brood sparen. Ik moet noodzakelyk eens met Letje uit. Juffrouw Rien du Tout heeft onlangs zulk keurlyk gaas gekogt, en dat zeer
| |
| |
goedkoop; ik moet, eer het stuk op raakt, er ook van hebben. Zo Cootje maar meê kan; want hy heeft, wurm daar hy is, ook zyne druktens; en het schynt, dat hy voor een Heertje van de mode zyne zaken voorbeeldig waarneemt. Wat zoudt gy een goed werk verrichten, Naatje, als gy hem wist te beduiden, dat hy waarlyk zeer wel zou doen, indien hy zo attent was in het verbeteren en in order brengen zyner denkbeelden, die nu in zyn harsenvat als een hoop stoute Jongens in den donker herom tuimelen: Zeg wat gy wilt; maar de Borst is heel gezeggelyk, en de geest des tegensprekens heb ik met wortel en tak uitgeroeit. Nu uw beurt, hoor je kind.
Ik ben uwe Vriendin,
S. Burgerhart.
Postscriptum. En wie denkt gy, dat ik deezen dag gesproken heb? Myne ouwe trouwe Pieternel. Ik weet niet of een bezoek van u my wel aangenamer hadt kunnen zyn. De tyd mag my niet heugen, dat ik het goeje mensch gezien heb. Ik kuste haar hartlyk, en bragt haar op myne kamer. De meid was zo aangedaan, en zo blyd, dat het wel te zien is hoe veel belang zy in my neemt. Zy verhaal- | |
| |
de my haar bezoek by uw Broêr, en kon er niet van uit, zo vriendelyk als myn Heer Willem was! Ja Naatje, ik kan het niet zwygen, maar wat gaf ik wel, dat gy de goedheid van uw hart wat meer in den dagelykschen ommegang door minzaamheid lucht gaaft! Vriendlykheid omtrent onze minderen doet zeker zo veel eer aan ons die ze uitoeffenen, als vermaak aan hun die er door aangemoedigt worden. Zie daar, daar is nu uw Broêr Willem; hy heeft zeker op verre na zo veel verstand, zo veel beredeneerde kennis niet als zyne Zuster; en wie kent hem, zonder hem niet alleen graag te mogen lyën, maar, zonder hem te achten, ook om hoedanigheden, die hy niet heeft; want zie, kind, als men onze eigenliefde maar een goed woordje geest, is zy een goedaartige malloot, en geeft ons met yver veel meer wederom dan zy ontfing. Nu nog een woord van Pieternel. Zy woont thans by aanzienelyke Lieden op de -, ja ik weet het niet wel; maar 't geen my meer intresseert, is, dat zy volkomen te vreden is, en haar Heer en Mevrouw Deugden van Menschen noemt. Ik ken hen niet; hy hiet van G-. Nu er is wat afgedaan! oud en nieuw: van myn geboorte tot op den huidigen dag, sprak zy ende van myn Vader, ende van myn Moeder,
| |
| |
ende van Grootmoeder Burgerhart, (die ik niet gekent heb,) ende van Grootvader Hofland, (die tien jaar voor myne komst in dit Tranendal dood was,) ende van Tante Hofland, dat die in haar jeugd zo een wilde Slavonjer (zo noemde zy het,) geweest is; ende van - ja, ik weet het zelf al niet. Maar 't geen my het potzigste voorkwam, was het nieuws, dat Tante trouwen zou met een Heer, die er alle daag aan huis komt; doch Pieternel kende hem niet. Dat zal, zo waar ik leef, Broeder Benjamin zyn! arme Tante! zo zy hier toe vervalt, beklaag ik haar van harten. Wie komt er anders dan die Heer? Daar moet ik meer van hebben! Wat zegt gy van zo een Postscriptum? Kan het niet wel voor een Brief passeeren?
|
|