| |
| |
| |
Zes en twintigste brief.
Mejuffrouw Sara Burgerhart aan Mejuffrouw Anna Willis.
Hooggeachte vriendin!
Ontfang myne dankbaarheid voor den waarden Brief, dien ik gisteren ontfing. Ja, ik zie dat gy myne Vriendin zyt; gy neemt belang in my; en gy zyt altoos zeer verre uitziende. Ik geniet hier zo vele beleeftheden; de Weduwe toont, dat zy my lief heeft; ik vinde in haar en in Letje zo veel goeds; ik heb zelf zo veel gebreken: hoe kan ik dan anders handelen? Men moet zich in 't huislyke leven óók zeer toeleggen op de beminlyke deugd der inschiklykheid. Yder heeft zyn eigen manieren, deugden, zwakheden. Het karakter ontleent zo verbaast veel van het temperament, van de opvoeding, van de gewoonte; en waar niet van? De twee Juffrouwen Cornelia en Charlotta smaken my echter niet veel. Mejuffrouw Buigzaam heb ik u reeds beschreven, en nu ik haar nader leer kennen, vind ik dat zy die Vrouw is, die ik u beschreef. Nu en dan is zy echter wat zwaarmoedig; doch nooit ver-
| |
| |
veelt zy ons met hare Vapeurs. Zy is van natuur grootsch, en blyft zo in hare vernedering: geeft u dit wel een kwaad denkbeeld van haar, Naatje?
Letje is drie jaar ouder dan ik, is welgemaakt, gracelyk, blank, fyn van trekken, tamelyk fraai; leeft zonder veel nadenken; heeft echter de geschiktheid om beter te worden. Zy heeft verstand, maar goedaartigheid is de grond van haar karakter. Zy leest gaarn, zit nimmer ledig. Al wat uit hare handen komt is keurlyk. Zy schryft een schone hand, zingt lief, speelt, doch niet zo goed als Saartje, durf ik haar toestaan, op het Clavier. Zy slentert met Cootje overal heen, en is dus by vele Heren te bekent. List en schynschoon zouden haar nu nog ongelukkig kunnen maken. Zy acht Juffrouw Buigzaam, spreekt van niemand kwaad, is beleeft tegen de twee Dames, minzaam omtrent de bedienden, miltdadig jegens den armen. Kortom, buiten u, myne Willis, wensch ik haar tot myne Vriendin. Indien zy weinig Godsdienstige kennis heeft, vraag ik, heeft zy gelegenheid om die te krygen zo als wy? kan ik haar nog niet van veel nut zyn?
Juffrouw Cornelia Hartog is in de dertig; zo zegt zy zelf, en ik geloof het. Zy is lang, mager, heeft een manlyk voorkomen, (dat ik
| |
| |
zo haat in eene Vrouw,) haar oogen staan my ook niet te breet aan. Zy staan my te wilt, te agterhoudent, en, lieve hemel! wat heeft eene brave meid toch te verbergen? hare stem is grof, zwaar, onaangenaam. Zy spreekt by schokken, nu véél, dan geen enkel woord. Zy is droevig nieuwsgierig, maar zy kan my niet uithoren; ik ben afkeerig van haar. Hare kuren vallen ook niet in mynen smaak. By voorbeeld, zy kan zich somtyds zo afgetrokken van gedagten houden, dat zy haar theekopje, in plaats van uittedrinken, in de spoelkom uitgiet, en een snuifje neemt uit het suikerbosje, u driemaal iets laat vragen, eer zy antwoordt. Zy heeft reeds drie jaar aan een lub zitten konkelen, (zegt Letje.) Haar snuifdoos en haar zakdoek zyn altoos in hare handen. Ik geloof niet, dat zy iemand kan beminnen buiten haren schoothond. Zy is slordig en echter prachtig. Zy loopt veel uit, ook in de Kerk; kent vele grote lieden, wordt er dikwyls by verzogt; leest geleerde Autheuren, in vier of vyf talen. Zy is ook ervaren in vele, mag ik het zo eens noemen, onvrouwlyke kundigheden, en krygt veel Brieven van geleerde Mannen. Zy wil by ons zich eene meerderheid geven, die wy haar gaarn laten: met één woord, Juffr. Hartog is eene Scavante van de alleronaange-
| |
| |
naamste soort, die alle Dichters, Rymers, en alle Nederduitsche Poezy vodden noemt. Nu van
Juffrouw Charlotte Rien du Tout: Zy is taamlyk mooi, eene brunet, groot en gezet, een weinig ouder dan Letje. Zy heeft geen karakter; geen uur is zy dezelfde. Nu zit zy tot twaalf uuren ongekleed, dan is zy voor dag en daauw in volle order, en zit ons met het ontbyt te wagten; want wy ontbyten met elkander, behalven onze Wysneus, die het meeste geld verteert, en daar voor veel grillen wil ingevolgt hebben. Lotje slaapt nu eens tot elf uuren, dan zit zy den nagt over, ofschoon zy niets doet, of te doen heeft. Nu drinkt zy een glas water, dan weer Engelsch Bier. Zo is zy in haar beddejakje, en binnen een oogenblik vliegt zy gekleed de deur uit. Nu is zy de gedienstigheid zelf; dan is het haar fatsoen te na een theedoekje aan te reiken. Van daag geeft zy een gulden aan een arm mensch; morgen, ‘mag de luije Bedelaar werken;’ hy krygt geen duit, geen speld. Nu sjouwt zy onze grote Kat op haar schoot, al heeft zy een kostlyk gaas boezelaartje voor; dan mag Jillis niet met zyn pootjes tegen haar opstaan. Nu koopt zy een hele Galanterykraam, straks verkwanzelt zy alles, of geeft het weg. Nu haalt zy Brunier aan als een mal meisje; dan zegt zy hem naauwlyks goeden dag. Zy hadt
| |
| |
in hare twee vorige Logementen het zeer wel, maar zy trok af, eenig en alléén om eens te veranderen; en zy zou wel willen, dat onze brave Weduwe dikwyls van bedienden veranderde; ‘altoos dezelfde gezichten,’ zegt zy. Een beuzeling maakt haar kwaad en ook weer goed: wy storen er ons ook niet aan. Zy heeft een Oom, die haar veel goeds doet; die wil volstrekt, dat zy hier blyve. Zou die Oom dat willen, Naatje, zo de Weduwe geen braaf mensch ware?
Zie daar, daar hebt gy ons Huisgezin. Is hier zo veel gevaar voor my? Ei lieve, in wat opzichte? Wel, kind, indien ik, of myns gelyken, ons te heilig rekenden, om by eene Weduwe Buigzaam intewonen, waar zou zulk eene fatsoendelyke Vrouw van bestaan? Bezorg haar jonge lieden, u meer gelykende, bezorg haar die; de goede Vrouw zal zeer vergenoegt zyn: Zo men in de Couranten laat zetten: ‘Iemand van den Gereformeerden, Lutherschen of Roomschen Godsdienst zynde, genegenheid hebbende om enzovoorts;’ dat gaat nog aan; maar hoe misselyk zou evenwel het volgende advertissement luiden: ‘Eene Juffrouw van goeden huize, die niets dan onze beste Theologische en Zedekundige Boeken leest, en nooit dan uit Voet of Schutte zingt, die geen Broeder of Neef heeft, zich
| |
| |
niet opschikt, en zeer godvrezende is, genegenheid hebbende om by eene fatsoenlyke Weduwe een kamer, enz. te hebben, adresseere zich enz.’ Hoe dikwyls vormt de ware vroomheid onuitvoerbare ontwerpen! Waak over my, myne Vriendin; maar oordeel vriendelyk over myne Huisgenoten: Wees tederlyk gegroet van
Uwe Vriendin,
Sara Burgerhart.
PS: Deezen namiddag kwam hier zeker Heer Hendrik Edeling, met Brunier, die Letje tot eene wandeling verzogt. Kent gy zo een man? 't Is een schoon Jongman, die wel het Contrast schynt van Coo. Hy heeft met de Weduwe eenige oogenblikken gesproken. Zy was zeer aangedaan toen zy binnen kwam: meer weet ik niet.
|
|