hangt, wel? En zo een Samaaartje staat my zó wél; want ik ben schoon uit de kluiten gewassen.
Ik ben volmaakt gezont, en zo vrolyk als een Vogeltje. De Dames houden allen veel van my, en ik van haar. Wy leven niet als by Tante, maar ik geloof niet dat wy ongeregelt leven. De Weduwe is de goedaartigste Vrouw van de waereld, en ik geloof waarlyk, dat zy iets uit zwakheid zou door de vingeren zien, 't geen zy liefst niet hadt. Myne Vriendin Lotje en ik hebben tot nog maar ééne kamer, en zyn altyd by elkander. Haar Broêr, Jacob Brunier, die ergens een officie heeft, houdt veel van ons, en heeft my verzogt, om de eere te mogen hebben van my by gelegenheid hier en daar eens te brengen, met zyne Zuster. Mejuffrouw de Weduwe zegt my, dat hy, zo als de hedendaagsche Heeren nu zyn, gansch geen kwaaje jongen is. Ik ken hem nog maar weinig; ik denk dat hy meer modieus vernuft, dan ouwerwets oordeel heeft. Hy's een meisjes gek! die altyd wat aan de hand heeft; en die ik heel wel kan dulden, om dat ik niets groots van hem wagt.
Ik hou ontzachelyk veel van myne Mama Willis; ô, myn Heer Blankaart, dat is een Vrouw! zo lief, zo minzaam, zo toegeeflyk omtrent jonge lieden. Myne Vriendin Naatje is een braaf verstandig mensch, die ik zeer hoog