vier; is zindelyk over haar huishouden, naerstig; modieus, doch niet opzichtig gekleedt; een weinig gekapt, wel te vreden met ons, zo als wy met haar. Gezelschappen heb ik hier nog niet gezien. Juffrouw Letje is een lief vriendelyk meisje, niet zo levendig als ik: zy zucht meermaal; waarom weet ik nog niet. Zy leest gaarn, zingt fraai, en is, alles in eens gezeit, als de meeste meisjes, die niet veel goed of kwaad bedryven. De twee andere Dames heb ik nog maar eens aan 't middagmaal gezien: beiden hebben goede manieren; en, schoon ik de jongste ben, behandelen ze my met veel beleeftheid. Zy gaan veel uit, schynt het. Letje is meer t'huis nu zy my heeft, dan van te voren, zegt de heusche Weduwe Spilgoed.
't Is raar! alles is zo wel naar myn zin, en echter ik ben niet gerust. U heb ik kwalyk behandelt, en weet niet hoe of gy my beschouwt. Acht ik u dan hoog? heb ik uwe achting voor myn geluk nodig?
Letje kwam daar by my; ziende dat ik geschreit had, was zy zeer met my bewogen. ‘Wat scheelt er aan, Liefje, zei zy.’ ‘Och niets, zei ik, maar ik ben my zelf moede, ô die Brief, die Brief!’ Zy zag dien leggen, maar weet te wel wat de betaamlykheid eischt, om onbescheiden te zyn. Zy zag my