| |
| |
| |
Twaalfde brief.
Mejuffrouw Anna Willis aan Mejuffrouw Sara Burgerhart.
Myn waarde Saartje!
Zo ik niet hoopte, dat uwe ziel thans veel bedaarder is, dan zy was toen gy my uwe twee laatsten zondt, die ik, by toeval, eerst gister avond, en dus dertien dagen na dat gy die afzondt, ontfing, ik zou niet weten hoe ik die Brieven best moest beantwoorden. Ik beef voor den stap, dien gy wilt doen! Ik ken myn Saartje; ik weet dat zy, getergt wordende, iets, zeer romanesk, zal durven onderstaan. Uw lot is ongevallig - is hard. Gy kent dien groten schat, huisselyk geluk. Uw geheel karakter is dermate gestemt, dat gy volmaakt gevormt zyt om dat uittebreiden, zo wel als te genieten. Gy durft u, getrapt wordende, bedienen van uwe zedelyke meerderheid, en herneemt uw eigen plaats. Alle uwe oogmerken zyn zuiver; alle uwe ontwerpen schuldeloos; dat weet ik zéér zeker. Gy
| |
| |
zyt boven alle vermomming. Gy bemint niemand, denkt niet eens met onderscheiding aan die jongens, die u, op hunne wys, lief hebben. ‘Vryheid en vreugd,’ meer eischt gy niet. Dit alles zegt u uw eigen onbedorven hart. Lieve Saartje, naar mate ik uwe schuldeloosheid ken, en hoe dieper ik in uw lot inzie, des te meer liefde, zorg, en medelyden heb ik voor en met u.
Den Hemel zy dank, ik ken geen huisselyk verdriet: maar geloof teffens, dat het wel eens knellender zyn kan, dan in 't oog schitterende rampen. Wie kent in het eerste geval onze deugd? Wie verwondert zich over haar? En als men, in onze jaren, haar die twee steunpunten ontneemt, is zy dan wel altoos bestendig.
Zo gy echter besluiten konde om nog geduld te oeffenen.... Myn lieve Meisje! Zy heeft nog zo hier en daar wat oppervlakkige achting; zy zal triomfeeren; u zal men beschuldigen: Wie weet waar van? - Ei, bedenk u nog eens! Gy zyt ryk, myne Vriendin: Hoe laf deeze lof eener vrouw is by veelen, ik moet het u zeggen - gy zyt mooi - meer dan mooi - zo bevallig, dat myne Moeder zelf dit zegt, en gy kent haren fynen smaak. Mooglyk maakt een gelukkig Huwlyk eerlang een einde aan uw
| |
| |
droevig leven. Dan raakt gy met alle fatsoen, ja, met goedkeuring, van haar ontslagen. Bedenk ook, dat uw goede naam er vast by zal lyden: kunt gy, grootsch meisje, dit denkbeeld dulden?
In uwen tweeden Brief zyn verscheiden dingen, die een gezet antwoord vorderen: by de eerste gelegenheid zal ik antwoorden. Gy zyt nu niet zeer geschikt om met bedaartheid te luisteren.
‘Gy wilt uwe Tante verlaten; ik moet u dit niet afraden.’ Goed, myn hartje, ik zal niet: maar is dit oogmerk uitvoerbaar, zo gy niet gaat inwonen by iemand, die gy zo heel weinig kent? Zonder u op nieuw te verbinden met eene Juffer, die gy, by geval, ontmoet? Eene jonge Dame, die gy zelf wat luchtig noemt? Weet myn Heer uw Voogd alles? stemt hy in uw voornemen? Weet gy niemand anders, om by in te gaan? Is Tante uwe mede-Voogdes niet? Kan zy u, uw Voogd uitlandig zynde, niet doen te rug keeren? Zult gy het dan beter hebben? Wat zal de Waereld zeggen? Waar komt gy zo ras aan geld, aan modieuse kleêren; want zó als gy nu zyt, kunt gy niet gezien worden, in een huis, daar alle de Dames du Ton schynen. Als gy nu uitgaat, lachen uwe Buuren nooit om uwe kleding; zy hebben u lief, zy hebben medelyden met u; gy wordt
| |
| |
beklaagt, en uwe Tante, die daar maar gansch niet in eenen reuk van heiligheid is, krygt al de schuld. Nog eens! waarom juist dáár? Legt u zo verbaast veel aan eene Juffrouw de Brunier gelegen? Kent gy de Weduw dan genoeg, om uw naam, uw persoon, in hare magt te stellen? Ik begryp wel, Engel lief, dat men dáár geheel anders leeft dan by uwe Tante: maar, zal uwe ziel, die smagt naar zinnelyke vermaken, en die daar aan zo lang gebrek geleden heeft, zich niet, by de ruime en keurige opdissing daarvan, overladen? Kan dit uwe zedelyke gezontheid niet benadeelen? En, zal myne waarde Saartje gelukkig zyn, als zy zich iets te verwyten heeft? wanneer zy zo volkomen zedelyk welvarent niet meer is als nu? Hebt gy met Juffrouw de Brunier álléén te doen? Zyn er nog niet twee Dames, die gy in 't geheel niet kent? Hebben die ook, om dezelfde reden, dit Logement genomen? Kunt gy eene luchtige Brunier genoeg achten, om haar tot uwe innigste, personeele gemeenzaamheid toe te laten? Zult gy dit echter niet moeten doen? Vraag dit alles eens aan uw eigen hart.
Waart gy lelyk - onbevallig; maar, nog geen twintig jaar, onuitspreeklyk beminlyk, zoet van zeden, vrolyk van aart, gul, gedienstig, hartlyk, altoos het best denkende, ô! gy
| |
| |
moet volstrekt behagen aan yder welgestelt oog, aan yder braaf gemoed. Uw lief hart is zo goed; maar is, in uwe jaren, een goed hart, niet wel eens een zwak hart? Zyt gy sterk genoeg om te blyven staan, daar gy verkiezen zoudt te blyven.... ach! myn lief meisje!
Ik merk dat gy met Salomon nog, als voormaals, de kennis onderhoudt. Wel heeft uw Koninglyke Wysgeer u dan niet eens gezegt: ‘dat hy die op zyn hart vertrouwt een dwaas is?’ Salomon zegt: ‘dat het beter is te wonen aan den hoek van een dak, dan by eene kyfagtige huisvrouw.’ Wat dunkt u, Saartje, zou Salomon ook gezegt hebben: ‘Het is beter, voor een jong, bevallig meisje, te wonen in een huis van vermaak, dan by eene knorrige Tante’?
Geef my vryheid om myne waarde Moeder alles te zeggen; zy bemint u, zy kent uwe Tante van ouds, en heeft ook van haar veel verdragen, schynt het. Mooglyk, zo zy er geene onoverkomelyke zwarigheden in ziet, neemt zy u in; immers tot uw Voogd anders beveelt. Wat zegt gy daar van?
Wat gy ook besluit, acht u zelf, en ik blyf u achten. Gy weet, het geluk is de gezellinne der Deugd; schyn bedriegt. Ik moet eindigen; ô! hoe vol bekommering ben
| |
| |
ik... Leef gelukkig en dus beveiligt voor alles kwaads. Ik ben altoos
Uwe ware Vriendin,
Anna Willis.
PS. Zo als ik aen uwen ontfing, heb ik die beantwoort. Onze Willem is gister avond gezont en fris gearriveert.
|
|