Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut
(1992)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtelijk beschermd44 Betje Stamhorst aan Anna HofmanLieve Naatje! Hoe gaarne zou ik uw aangename brief, naar mijn gewoonte, vrolijk en zoals de fijntjes zeggen: opgeruimd beantwoorden! Mijn hart laat mij thans niet toe op deze trant mijn geest wat lucht te geven. Mijn droefheid is te groot, en ook mij veel te dierbaar, om die in haar heilige rechten te krenken - Keetje, onze lieve Keetje moest het enig onderwerp van mijn brief wezen. Tevergeefs hebben wij allen ons met de hoop gevleid, dat zij beter werd; dat de tijd, en zorgvuldige oppassing van onze zijde, haar geheel herstellen zouden. Ik lag zelfs wat overhoop met onze doctor, omdat die ook toen ik mij alles goeds beloofde, mij nooit kon beloven dat zijn beminnelijke zieke weldra zo gezond zijn zou, dat hij niet dan als vriend van ons huis bij ons kon komen. Hij zei zelfs aan mijn moeder dat hij vreesde voor het leven van haar lieve nicht. Mij dacht, ik had enige dagen de ondervinding vóór mij, en zij is toch de beste leermeesteres. Keetje scheen mij iets beter, en hoewel zij noch at noch sliep, zoals ik wel wenste, hoopte ik toch dat haar jeugd, en de tedere zorgvuldigheid van ons allen, niemand uitgezonderd, haar aan onze vurigste wensen zouden wedergeven. Zij was zo gehoorzaam aan alles wat mijn moeder en de doctor haar raadden, zij poogde zo van harte het hare tot haar herstelling toe te brengen, zij begon zelfs weer aan het leven gehecht te worden. Zij zag, zij erkende dat zij ons allen niet alleen aangenaam maar dierbaar | |
[pagina 206]
| |
aant.was; en haar liefde voor mijn moeder - waarlijk, Naatje! Ik geloof dat ik, en gij weet hoe ik mijn moeder eer en bemin, haar daarin niet kan overtreffen. Nu en dan, zodra de zon op 't schoonste van de dag door de bijna ontbladerde bomen helder scheen, wandelde zij tussen ons, en op mijn arm leunende, een weinig in het kleine bos. Zij vond zo een klein wandelingetje zelfs aangenaam, hoewel het haar een weinig vermoeide. Voor enige dagen hoorde ik dat mijn vader tegen de doctor zei: ‘Ziet gij dan niet, mijn vriend, dat mijn nicht merkelijk beter wordt? Zij is, 't is waar, zeer zwak, en zeer vermagerd, maar mij dunkt toch dat wij gewonnen hebben.’ Begeriger dan ik zeggen kan om zijn antwoord te horen, dewijl mij dacht dat zijn gelaat ernstiger stond dan naar gewoonte, bleef ik staan zonder gezien te worden. Zie hier zijn antwoord: ‘Ik zie wel dat juffrouw Wildschut pogingen doet om te herstellen, en zich geheel onderwerpt aan alles wat ik haar voorschrijf, maar ik vrees, mijnheer, dat zij gekrenkt is en niet zal herstellen. Zij heeft verdriet, en dewijl zij dit verbergt vlei ik mij niet dat wij haar in vorige gezondheid zullen behouden.’ Dit zei ik aan mijn moeder, die zulks ook vermoedde en naar de gelegenheid uitzag om haar daar over te onderhouden. Deze gelegenheid deed zich weldra op. Zij weende; mijn moeder vroeg, deelnemend, naar de reden daarvan. ‘Ach! mijn lieve tante!’ zei zij, ‘zou ik niet wenen? Ben ik dan de oorzaak niet van mijn vaders dood? Zal God mij dit ooit vergeven? Kan ik dit ooit mijzelf vergeven? O! mocht ik zeer oud worden, om nog in deze wereld boete te doen door een streng leven! O! ware mijn gezondheid reeds genoeg gevestigd om, buiten gevaar, mij aan allerlei droefheid en onthoudingen te kunnen overgeven, in de hoop dat ik, als ik sterf, genade en vergeving mocht erlangen en niet eeuwig ongelukkig zijn!’ Nu begreep mijn moeder waarom zij zich zo geduldig onderwierp aan alle onaangename geneesmiddelen die men haar voorschreef, en waarom zij zo bestendig weigerde iets verkwikkelijks te gebruiken - zij, die voormaals zo verzot was | |
[pagina 207]
| |
aant.op alles wat de smaak streelt! Gij kunt niet twijfelen of wij allen het onze gedaan hebben, en nog doen, om haar dit denkbeeld te ontnemen; vooral heeft mijn moeder gepoogd haar zedelijker begrippen te geven van berouw en levensverbeteringen. Doch helaas, tevergeefs! Zij kan, schijnt het, haar God niet zien dan als een vertoornd rechter, die haar straffen zal voor de dood van haar vader. Onze lieve vriendin Klinkert heeft, ten koste van haar rechtzinnigheid, ook meermaals met haar gesproken, op een wijze die mij overtuigt dat de natuur boven de leer gaat. Keetje behoudt ondertussen nog een trek uit haar vorig karakter: zij doet zo gaarne haar eigen zin, en dit maakt haar godsdienst tot een eigenwillige godsdienst. Zo aanstonds hebben wij de brieven gelezen, die zij, met tussenpozen, geschreven heeft. Wij vinden er blijk in van haar natuurlijk goed verstand; wij zien er ook uit, hoe wél men zich uitdrukt als het hart ons dicteert. Zij gaan hier ingesloten, met het verzoek dat gij die adres gelieft te geven; zeg mij ook eens wat gij er over denkt. Groet voor 't overige allen, maar bewaar de kus des vredes voor uw brave, beminnelijke Walter. Voor altoos ben ik uw vriendin, Betje Stamhorst. |
|