Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut
(1992)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 186]
| |
aant.speelnoot, de vriendin van uw kindsheid, de dochter van mijn lieve oom kon vergeten? Ach, Keetje! Nooit dacht ik aan u zonder dat mijn blijmoedigheid verdween, en zelden was gij lang uit mijn gedachten. Toen gij nog in uw ouders huis was zag ik wel hoe alles samenliep om u te bederven; vooral toen gij de vermaningen van uw tante, die gij altoos zo teder bemind had, niet in acht nam, en mijzelf verdacht van een oogmerk, te dwaas en te beledigend om daarop iets te antwoorden. Ik achtte u voor verloren toen gij die verfoeilijke mevrouw Lenting in alles geloof gaf, en uw getrouwe vriendin Hofman zeer slecht behandelde; doch, toen gij uw ongelukkige stap gedaan had was ik zo bedroefd over u, dat een gevoelig hart alleen dit wel kan beseffen. Ik beweende u als mijn vriendin, die het buiten mijn macht gesteld had haar ter hulp te komen. Gij weet hoe goedaardig mijn broeder is, hoe hij u altoos beminde; oordeel des hoe het hem trof, u in de macht te zien van zo een deugniet: ‘Wat is’ zei hij dikwijls, ‘onze Keetje ongelukkig! Wisten wij maar waar zij is, alles zou terecht komen.’ Mijn ouders hebben tranen over u gestort: beiden beminnen u! Nu kunt gij oordelen of die brief van de heer Walter, door mejuffrouw De Groot aan ons gezonden, of uw brief ons verblijdde! Indien de heer Walter niet aannam u terecht te brengen, dan zou nog diezelfde dag mijn broeder naar u gevlogen zijn om u in de armen van uw tante terug te voeren. Ik ben veel te oprecht om te veinzen of te vleien; gij hebt u zeer bezondigd tegen uw vader; doch daarvan hebt gij zo een levendig besef, dat het wreedheid zijn zou u langer daar bij te bepalen. Gij hebt, dunkt mij, gelijk, als gij zegt dat uw stap verschoonlijker zijn zou, indien gij die uit liefde gedaan had, dan nu gij (zoals ik altoos dacht) die uit halsstarrigheid deed. Ik beken dat ik daarvan niets zou begrijpen, hield ik niet in 't oog hoe gij zijt opgevoed, hoe de snode mevrouw Lenting u betoverd en misleid heeft. Gij had eigenlijk geen afkeer van Van Veen. Wie die hem | |
[pagina 187]
| |
aant.kent zou afkerig van zulk een braaf man zijn kunnen? Gij had slechts meer behagen in Van Arkel, niets meer; en had alles niet te zamen gelopen tot uw bederf, nooit zoudt gij om hem uw ouders huis verlaten hebben. Hoe moeten wij ijzen voor de gevolgen der stijfzinnigheid! Zij stelt ons buiten staat om nut te doen met de beste raad, de heilzame vermaningen; zij benevelt ons eigen oordeel; wat moeten de gevolgen deerlijk zijn! Waart gij maar bij ons! O lieve Keetje, wij zullen nog eens recht gelukkig zijn. Gij gelooft wel dat gij niet van buiten houdt? Gij kent het buitenleven niet, dat is het maar. Wij hebben hier een nicht van mejuffrouw De Groot, het liefste schepsel dat men zich verbeelden kan. Wij allen willen alles voor u doen wat gij redelijkerwijs denken of begeren kunt. Mijn moeder, uw lieve tante, zal uw opvoeding opvatten, daar uw gouvernante die liet; hou maar moed! Mama zal het gemeste kalf slachten, zoals de vader van de verloren zoon; maar uw nicht Betje zal zich daar over verheugen en niet nijdig zijn, zoals die lelijke aap van een jongen, de broer van de losse ziel. Wat zou ik ook jokken indien ik zei: Mama, gij hebt mij nooit een bokje gegeven opdat ik met mijn kornuitjes eens recht vrolijk zijn zou; of als ik daar aan de deur stond te grienen en erbij voegde: nooit heb ik uw gebod overtreden. De stenen zouden tegen mij getuigen! Hoe verlang ik juffrouw Harris te zien! Haar historie heeft mij tranen gekost: mijn hemel, Keetje! Wat zijn er al ondeugende venten! Wat zijn wij gelukkig, als wij van onder de moederlijke vleugels overwippen in de bescherming van een braaf man (zo als de mannen dan braaf zijn). Al leven wij hier buiten de grote steden, wij zijn niet altoos veilig, ten minste als men niet foeilelijk is, of zo arm als een mier. Die vlegels zoeken overal als de duivels wie zij kunnen zo al niet verslinden, ten minste zeer ongelukkig maken. Mijn moeder was altoos mijn confidente, en ik gaf hun lange neuzen. | |
[pagina 188]
| |
Daar vraagt Mama mijn brief, om in de hare te sluiten. Ach Keetje! Hoe blij zult gij zijn met een brief van uw lieve tante! - Vaarwel! Welhaast hoopt u te omhelzen, uw nicht, speelkameraadje en vriendin, Betje. |
|