Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut
(1992)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtelijk beschermd31 Antwoord op de voorgaandeIndien uw razende koorts is afgelopen, lees dan het antwoord op een brief die geen antwoord van mij verdient, doch die ik uit zusterlijke genegenheid en ten bewijze van mijn goede opvoeding zal beantwoorden. Voor de eerste maal heb ik met de burgemeester gekeven dat het daverde; en, zoals dat natuurlijk zijn moest, het veld behouden. ‘Zie mij,’ zei ik, hem bij de lange magere schrale arm houdende, ‘zulk een ezelachtige domheid eens aan! Zulk een druilorende verstrooidheid van gedachte, die men nauwelijks aan een groot filosoof zou vergeven! En is dit de man van staat? Is dit de voedsterheer der kerk?’ - Hij keek zo benauwd, en was zo schroomvallig nieuwsgierig om toch de oorzaak, die hij niet rechtuit vragen durfde, te weten, dat ik mij bijna van lachen niet kon onthouden; zo een samenstel van staatkunde, bemoeizucht en vrees was er nog nooit verschenen. Ik dreigde van hem te scheiden! Veel erger, hem van 't kussen te doen jagen, vermits zo een armhartig hoofd de belangen van onze stad niet waren toe te vertrouwen. Doch wij hebben vrede gemaakt, op deze voorwaarde: hij moet u, in plaats van een ambt, een vast verblijf in het Delftse of Beverwijkse gekkenhuis bezorgen. Zie daar, nu hebt gij u niet meer voor huisvesting te bekommeren, en ik zal u alle maanden, uit mijn eigen beurs, drie mooie stuivers zenden, om uw kunst als valse speler te blijven oefenen. Gekken waren altoos uw dupes, zo dat, de partij blijft voor u omtrent dezelfde. Dat heet ik eerst kwaad met goed te ver- | |
[pagina 134]
| |
aant.gelden, en dat wel zonder dat ik op de minste beloning hoop - hoe weinig vrome mensen brengen het zover! Hein! gij zijt immers, hoe ook uw krank hoofd van zijn stel zij, niet vergeten dat er voor mij niets onverschilliger is dan hoe gij over mij denkt? Maar met dit alles is het waar dat ik uw dierbaar kwakzalversgeheim niet verraden heb, ook niet om mij eens ten koste van u te diverteren en Wildschut een trek te spelen. Ik zag daar voor mij niets prettigs in, ook geen het minste voordeel. Het is alles te wijten aan mijn ernstige huilebalkende domoor - gelooft gij dit niet? Geduld! Ik weet dat het geloof een gave is, en dat gij even weinig als ik op deze gave te roemen hebt. Ik ontken geenszins dat, nu het geval zo is, ik mij recht geamuseerd heb met uw dollemansstuipen. Nu voorzie ik nog dat gij van een spotter en lichtmis een fijne broeder zult worden; dit is meermaals het lot geweest van zulke dubbende schobbejakken, die eeuwig en altoos stompvoeten op twee gedachten. Tegen gij dit maskeradepakje nodig hebt, zal ik u een vol stelletje bezorgen. Sapperloot Hein! dan zult gij wel andere conquêtes maken dan nu, en ‘schepselen, schepselen!’ schreeuwen dat u horen en zien vergaat. Zo doende kunt gij ook, om niet te ver uit uw kring te raken, nog een geestelijke valse speler worden. Ik heb geen de minste nieuwsgierigheid naar uw nieuwe ontwerp om de schone te krijgen; kunt gij het echter zonder mij niet redderen? Uit medelijden, en om mevrouw Stamhorst haar kleinachting te betalen, zal ik het zo loffelijk begonnen werk onder mij niet laten liggen - gij zijt wel een arme kwant, maar in onze beste wereld moeten er zulke broddelaars ook al zijn. In dat geval kunt gij u vervoegen bij uw leermeesteresse en zuster, C. Lenting, geboren Van Arkel. |
|