Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut
(1992)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtelijk beschermd21 Christina Lenting aan Hendrik van ArkelOns oogmerk is bereikt: het mooi mallootje is geknipt, de onbedachte moeder aan onze zijde, het krakeel blijft geopend, Van Veen afgezet, alle goede raad vruchteloos. Ik kan des vertrekken zodra ik wil, en dit, Heintje, zal weldra gebeuren - ik kan onmogelijk langer, u ten gevalle, mij zo laten behandelen. Maar ik moest eerst wel zeker zijn dat ik niet tevergeefs hier gekomen was. Nu is het voorts uw zaak. Gij ziet zelf wel dat zij u bemint, immers te goeder trouw zulks gelooft? En dit komt waarlijk op hetzelfde uit. Gij, hiervan houd ik mij verzekerd, bemint haar zo weinig, dat indien gij nu nog een rijkere partij | |
[pagina 96]
| |
aant.doen kon, gij al mijn wraak zou verijdelen door de heer Wildschut zijn dochter over te laten; doch denk daar niet aan! Nooit kan, in een andere familie, alles zo ten uwen voordeel samenlopen. Wijs mij een vader die de hersens zo verkeerd liggen; toon mij een moeder die liever verkiest haar enige dochter uit te trouwen aan een man zonder fortuin en zonder beroep, die zij zo weinig kent, enig, immers voornamelijk, om haar man zijn gezag te betwisten. Een meisje zo beuzelachtig, stijfzinnig, dat zij daarom een man verkiest die zij gelooft te beminnen, maar voor wie zij onverschillig zijn zou indien dit domme paar volks niet voor u arbeidde. Hoe zou ik, kende ik deze slechthoofden niet, gebeefd hebben toen uw partij u, vrij hoorbaar, in de jonge Graaf van Holland bescheidde! Maar nu had dit weinig te beduiden. Evenwel, gij zult haast moeten maken; men weet niet welke ontdekkingen men zou kunnen doen, en Mama mocht alsdan omslaan. Het was hoog nodig dat ik Keetje in een briefwisseling met u liet voor ik vertrok. Zie hier dan een brief voor u; ik zag met vermaak, dat zij mij die verzegeld overgaf. Er stond wel niets in, zo gij wilt, of ik mocht het lezen, maar... maar ik had zelf gezegd dat dit niet wel voegde. Zij zal mij ook melden wat er gebeurt als ik weg ben; ik hoop dat gij het onnodig zult maken veel daarover te schrijven. | |
Ten vervolgeIk heb daar mijn vertrek, dat op overmorgen bepaald was, bekend gemaakt - moeder en dochter beide zijn ontroostbaar, doch ik ga; maar gaf van terzijde te kennen dat, nu ik mij beter bevond dan voor enige weken, ik de heer Wildschut niet langer lastig zijn wilde, en ik hoopte dat mevrouw mij de onaangenaamheden die zij daar over gehad had zou gelieven te vergeven. Zij antwoordde mij dat zij het haar man nooit zou ver- | |
[pagina 97]
| |
aant.geven een zo brave, beminnelijke vrouw dus behandeld te hebben. ‘Maar,’ voegde zij er bij, ‘het is zijn zusters schuld, mijn lieve mevrouw! Hij is niet wijzer; Keetje weet dit ook wel.’ Keetje beantwoordde het ten volle. Ik verzocht hun beiden mij te komen zien, en verzekerde haar dat de heer Lenting door geen zuster geregeerd werd. Ik zei ook dat gij mij brengen zoudt; kort gezegd, ik sprak zoals ik dacht te moeten spreken, tegen twee zulke wezens. Nogmaals Heintje, nu is het uw zaak - maar misschien zijt gij zo benieuwd om een brief van dit meisje te lezen, dat het mij grotelijks verplicht met deze te sluiten - ik doe het ook, en ben als voren, T.T. C. Lenting. |
|