Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut
(1992)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtelijk beschermd19 Hendrik van Arkel aan Christina LentingChrisje lief! Ja, wel heeft het geluk mij gediend. De inval van mevrouw Wildschut om met u onverwachts een bezoek te gaan geven, het uithuizig zijn van de man, en dat ik gelukkig juist toen daar heen ging, heeft mij wonderlijk gediend. Zij was des alleen, en zei mij dat zij niet verkozen had om met u mee te gaan. Het was nog zo vroeg in de namiddag, dat er vooreerst niemand gewacht werd. Ik heb mijn tijd zo wél waargenomen; ik heb haar zo veel verhaald, zo veel beloofd; ik ben geheel zijde en fluweel gebleven, en dat wel om haar aan mij te gewennen. Zij moet kunnen getuigen dat ik (arme bloed!) haar nooit iets heb gezegd of voorgelegd het welk niet in haar moeders bijzijn kon gezegd of gedaan worden. Hoe beter ik mij omtrent haar gedraag, hoe minder zij geloof zal slaan aan verhalen die niets dan waarheden behelzen. Dit kost mij te minder, omdat ik (al hing er mijn leven aan!) onmogelijk verliefd zijn kan, zelfs niet alleen | |
[pagina 79]
| |
aant.als dier, op zo een geheel en al bedorven kind, dat te dom is om te bevatten - ach, zij kan niets bevatten. Zij is fraai, schoon zo gij wilt, maar zij heeft noch ziel noch leven. En mijn grootsheid zelf zal schrikkelijk vernederd zijn wanneer ik zo een malloot bij de wereld als mijn vrouw bekend maak; en zo ik dat niet doe loopt mijn oogmerk op niets uit. 't Is de enige weg tot haar vaders geldkist. Zij heeft mij verzekerd dat zij zich niet zal laten dwingen; dat zo zij niet toegeven wil, haar vader zal moeten toegeven. Ik moet, zegt zij, haar moeder te vriend houden; zij of haar moeder geloven geen slechte geruchten van mij; en als zij eens trouwt, zal het met een man zijn die zij zelf verkiest. Ik heb haar lang en breed gesproken over het geluk van twee lieden die uit eigen verkiezing, en omdat zij volkomen in denken en doen overeenstemden, besloten zich voor hun gehele leven op nauwste wijze te verbinden. Ik heb haar beloofd, dat indien ik zo gelukkig werd van haar eens de mijne te mogen noemen, haar wil mijn wet, haar begeerten mijn wensen zijn zouden; dat buiten dit er geen geluk te vinden was. Want dat zodra men iemand wil dwingen, de liefde de vlucht neemt. Ik heb, kort gezegd, haar van haar zwakke zijde aangegrepen. Dit, weet gij, is de gehele kunst. Ik ben geen fat, maar dat zij mij lief begint te krijgen zag ik zo klaar als de dag, en ook wel daaruit dat zij minder los met mij sprak dan met anderen, of ook met mij vóór deze keer. Ik heb mij in haar en haar moeders gunst bevolen, en zo een weinigje van de wanhopige minnaar laten uitkijken; dit mishaagde haar niet. Wat meisje is afkerig van het denkbeeld dat zij het geluk en leven van een fikse vent in haar hand houdt? - Vaarwel! Dit weinigje ter uwer onderrichting. Ik ben, T.T. Van Arkel. |
|