Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut
(1992)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtelijk beschermd13 Christina Lenting aan haar broederMijnheer en zeer waarde Broeder! Uw aangenaam en altoos vervrolijkend bijzijn had mij een weinig beter doen schijnen dan ik waarlijk ben; maar sedert uw vertrek is het weder met mij verergerd. Onze doctor, of zo gij wilt chirurgijn, heeft geen grote begeerte om mij onder zijn patiënten aan te nemen, en mijnheer Lenting poogt mij te bewegen om naar een andere plaats te gaan, en daar te consulteren, met een bekwamer man dan men in een stadje als het onze kan verwachten. Maar ik, die nergens liever ben dan in mijn huis, heb daar niet veel smaak in. Evenwel de omstandigheid waarin ik geloof mij te bevinden kan mij niet onverschillig zijn, en die is ook zo vreemd voor mij, dat ik misschien daarom zou kunnen verkiezen in de stad te komen; mijn gezondheid is daar niet alleen betrekkelijk op. Maar veronderstel dat ik besloot een doctor te komen consulteren, dan zal ik enige dagen dienen te vertoeven, en mijn man kan - tot zijn, en ook mijn leedwezen - mij zo min brengen als bij mij blijven. Waart gij getrouwd of bewoonde gij uw eigen huis, het zij in Den Haag of te Amsterdam, de plaatsen daar gij, dunkt mij, u het meest ophoudt, dan zou die zwarigheid klein zijn, en ik zou u komen bezoeken, met mijn kamenier en eigen knecht; doch in een logement, daar wil mijn man niet toe besluiten. Het is ook zo wat voor een vrouw die in haar | |
[pagina 56]
| |
aant.eigen huis niets te wensen heeft; evenwel het zal misschien maar voor weinige dagen zijn, en gij zijt zeer voldaan over uw bediening. Daar valt mij iets in! Ik heb u met zo veel achting en onderscheiding horen spreken van mevrouw Wildschut en haar bekoorlijke dochter; zoudt gij de vrijheid niet durven nemen van haar te vragen of zij niet een fatsoenlijk huis weet aan te wijzen, dat geen eigenlijk logement is, maar waarin men appartementen kan huren voor bij voorbeeld veertien dagen of langer? Want dit zal afhangen van het consult; misschien zal ik zo lang niet behoeven te blijven, maar stel veertien dagen. Zo ik een slaapkamer, een zaal, een kabinetje voor mij en een kamer voor de knecht heb, zullen wij over de prijs niet verschillen, en gij, broertje, zult wel voor de tafel, daar ik u altoos hoop aan te zien, zorgen. Ik ben bijna verlegen om te consulteren, want ik zie er wél genoeg uit, maar ik ben wat bleek, en mijn ogen staan zeer flets. Lieve broeder! Ik weet welk belang gij in uw enige zuster stelt, en dat uw edel hart met verrukking de gelegenheid zal waarnemen om mij dienst te doen. Zo gij goed vond mevrouw Wildschut dit voor te houden, dan verzoek ik u dat gij haar van mijn achting verzekert, als ook haar dochter mejuffrouw Wildschut. Veel complimenten van mijn man; adieu Heintje lief, ik omhels u en ben altoos uw liefhebbende zuster, C. Lenting, geboren Van Arkel. |
|