Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut
(1992)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtelijk beschermd6 Cornelis de Groot aan Cornelia WildschutBeheerseresse mijner ziel! Koningin van mijn wil! Brandpunt van mijn liefde! Reflectiespiegel der schoonheid! Beminnelijke Sylvia! Dus noem ik u, o naamgenote van de moeder der Gracchen, de edele Cornelia, maar als ik aan u mijn verliefd hart in al zijn gloed vertoon, moet ik een zachte naam aan u geven en u aan mij voorstellen als een veldnimfe. Is het vermetel dat ik mijn ogen tot u ophef? De maatschappij twijfelt, het vooroordeel zegt ja. Maar, maar, mijn boezemvriendin! de rede in geen manier. Wat, mijn schone! is er meer voor u te genieten in het oord des overvloeds? Gij hebt u uit alle deszelfs stromen verzadigd; er is des bij de rijkdom niets nieuws meer onder de zon om u aan te bieden. Maar de liefde van een man als ik ben zal u een genoegen verschaffen dat gij niet kent - ook niet bij name; met en door mij zult gij in een voor u nieuwe wereld overgebracht worden; ook tot uw naam toe zal ik u veranderen. En daar het gewest des vernufts veel onbegrensder is dan dat des rijkdoms, zult gij daar in bewaard blijven voor die nare zelfverveling die | |
[pagina 30]
| |
aant.als een slang u de boezem doorknaagt. Gij zult altoos meesteresse van uw lot blijven; ik zal mij nooit tot uw tiran opheffen. Op uw wenk vlieg ik overal op de vleugelen der huwelijksliefde; nu met u naar de komedie, dan naar mijn studeerkamer. Gij zult mijn Doris van de grote Haller, ja gij zult mijn Sylvia, en ik uw getrouwe Celadon zijn. Ik zal lachen als gij het wilt, en treurig zien zodra gij het begeert, door die fijne overeenstemming der zielen die door de logge dwaasheid bespot, maar door de ondervindelijke liefde geloofd wordt. Dit is het niet al! Bij het waggelend wiegje zullen de negen zanggodinnen u verpozen, engelen zingen en Apollo de maat slaan. Onze zonen zullen geheel onder mijn besturing, onze dochters onder uw bescherming opwassen. Denk niet, o Sylvia! dat ik uw rijkdom begeer! Een waar wijsgeer heeft weinig behoeften! Maar dewijl ik mij aan het mensdom toewijd, is het billijk dat ik wél gevoed, gehuisd, gekleed en boven alle aardse beslommeringen ben.
De dichtkunst eist een geest van zorg en kommer vrij.
Een wijsgeer achter een toonbank! Een dichter op de beurs! Welk een ijselijke verplaatsing! Welk een verwarring! Mijn ouders heb ik over ons huwelijk niets gezegd; wij verschillen altoos zo veel in gedachten dat ik dit vooreerst uitstel, en ook ik heb mijn hoofd zo vol dat ik er de tijd niet toe heb... Mijn dichtluim overvalt mij daar zo geweldig, dat ik u moet verlaten en een heldendicht ga beginnen, waarvan gij de Mecena zijn zult - vale, vale! Cornelis de Groot. |
|