Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut
(1992)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtelijk beschermd5 Cornelia Wildschut aan mijnheer en mevrouw StamhorstHooggeleerde Oom en Tante! Ik heb door mijn niet schrijven zeker wel een klein berispinkje verdiend; maar waarlijk, Oom en Tante, het is omdat ik beschaamd ben aan zulke wijze mensen te schrijven, en omdat nicht Betje zulke mooie geleerde brieven schrijft, daar ik niet op weet te antwoorden. Ik verzeker u dat mijn hart geen deel heeft in dit schijnbaar verzuim, en ik zou zeer bedroefd zijn | |
[pagina 28]
| |
indien mijn Oom of Tante misnoegd op mij waren. Gij kunt dan wel denken dat ik daar machtig tegen aan zie, en van uitstel komt afstel. Het is mij alleraangenaamst te horen dat Oom en Tante zo gezond en vergenoegd leven. Oom en Tante zijn nu zeker al lang gewoon aan het buitenleven, maar het moet voor neef en nicht evenwel naargeestig zijn zo altoos hetzelfde te zien, en geheel andere mensen te ontvangen dan wij in de stad. Ik vind bloemen en bomen heel mooi, maar ik zou evenwel niet kunnen besluiten om nooit iets anders te zien. Ik houd heel veel van uitgaan, dat geeft nog zo wat verandering in ons leven; en alles is al zo oud; zo dat, ik kan niet begrijpen hoe of nicht Betje met zulk een eenzelvigheid gezond en vrolijk blijven kan. Ik althans zou dit niet lang goedmaken; maar het is ook waar dat nicht Betje vele talenten heeft van lezen en schrijven, en muziek, en tekenen, en dat helpt. Lieve Tante! wat zouden wij ons een genoegen maken in het gezelschap van Betje, zo gij toestond dat zij hier eens een hele winter kwam logeren! Mijn goede moeder zegt: ‘Dit zou nichtje goed doen, het meisje moet zo stijf worden als een stenen beeld; zij heeft niets aan haar jonge leven.’ Mijn moeder houdt krachtig van nicht Betje, en zou alles in 't werk stellen om haar de tijd aangenaam te doen doorbrengen. Zij kan, lieve Tante! in ons huis ook wel lezen, want vader heeft nog van grootvader een hele zaal vol boeken; en hier komen ook wel geleerde jonge lieden, ja zelfs filosofen. De zoon van onze brave boekhouder (Tante, gij houdt zo veel van zijn vrouw, nietwaar Tante?) is een groot filosoof en een poëet ook nog; o die zou net Betjes slag zijn; daar kon zij dan mee redeneren over boeken, en over de starrenhemel, en over de dieren, en dat die ook zo wel een ziel hebben als wij. Nu, ik versta daar niets van. En dan komt hier ook alle daag een jongeheer Van Arkel, die zo aardig en zo vrolijk is dat Mama omtrent zo veel van hem houdt als van mij. De jongeheer Van Veen is hier, of hij zal hier komen; die is wat bedaarder, maar ook heel leesachtig, en nicht zou de keuze hebben uit nog | |
[pagina 29]
| |
aant.een half vijfentwintig. Wij zijn allen gezond, en mijn lieve moeder is nog even vrolijk alsof zij twintig jaar was. Vader heeft altoos zijn hoofd vol; ik zie hem niet dan aan tafel, doch hij is ook in goede gezondheid. Nu zal ik afbreken en u verzekeren dat ik met de grootste achting de eer heb mij te noemen Hoogstgeëerde Oom en Tante! uw gehoorzame dienares en nicht, Cornelia Wildschut.
ps Lieve Tante! zoudt gij mij niet in een klein briefje willen verzekeren dat gij niet misnoegd op mij zijt? |
|