Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 5
(1796)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrijmevrouw!Indien ik niet als Vader des Vaderlands, het mijne behoorde te doen, om de weerloozen, vooral die van uwe sexe, recht te doen wedervaaren, ik zoude niets antwoorden op uwen bij mij ontvangen brief - ik ben zo overhoopt van gewigtige zaaken, heb zo veele bezigheden van het hoogste belang, dat ik naauwlijks tijd heb om mijn eigen huisboek natezien - uw brief is zo vreemd opgesteld, dat ik er niets in vinde, van dat keurige, 't welk brieven, opgesteld door verstandige vrouwen, zo zeer characteriseert: edoch, ik eerbiedig het goede hart, al heeft de dwaasheid het onder haar bestuur; ik weet dat ongelukken bet sterkste hoofd kunnen | |
[pagina 275]
| |
doen draajen: ik zal des eenige oogenblikken afsnipperen, om u die toetewijden: ongetwijfeld zal dit wel in staat zijn, u die vergoeding te geeven, die gij eischt voor den bewusten brief, Ik beken, dat ik te goed dacht, over iemand die zulks niet verdiende: de veelheid mijner moejelijke bezigheden is mijne verschooning. Ik kan u, denk ik, geen sterker blijk geeven van mijne achting, dan door u in diepen vertrouwen het volgende te melden - weet dan, dat wij thans in de burgermeesterlijke kamer een zeer netelig stuk verhandelen; een stuk vol veruitziende gevolgen: dat stuk moeten wij beredeneeren, uit alle punten bezien, en vervolgends met wijsheid beoordeelen; naamlijk, op wat wijze het mogelijk is, een zwaar en langduurig proces voortekomen, en dus de Grijpvogels der Rechten, geene gelegenheid te geeven, hunne beurzen te vullen. Trotschheid en vrekheid doen hun voordeel genoeg: wij willen famille-breuken en vijandschappen voorkomen; wij willen dat onze burgers als broeders leeven, en in rust en veiligheid het goede genieten: dit betaamt eene wettige Overheid, aan wie het volk zijne dierbaarste belangens aanbetrouwt, en mij koos om de gerechtigheid, als een andere cato te handhaven. Gij weet, Mevrouw! of wel, gij weet niet; want het valt niet in den kring der vrouwlijke kundigheden, dat de asch van hout, zo als wij hier, of van turf, zo als men in Holland, brandt, zoutdeeltjes in zich heeft, die strekken om de vruchtbaarheid der landerijen kracht- | |
[pagina 276]
| |
dadig te ontwikkelen; want in het groote rijk der Natuur gaat niets verlooren, zo als onkundigen zich dwaaslijk inbeelden: en het past braave Regenten, daarvan kundig te zijn, en die kennis ten nutte der Burgerij aanteleggen, en door eene wijze oeconomie de groote wet der spaarzaamheid, zo fraai beschreven door den beroemden maupertuis, in de hand te werken: hierom ziet men ook in groote steden en aanzienlijke dorpen van ons handeldrijvend Gemeenebest, 's daags aschkarren rijden langs 's Heeren straaten, of in de grachten schuiten vaaren, zo als, bedrieg ik mij niet, dit practicaal is in het Leidsch Athene, zo beroemd door zijne geleerde Professooren, als onbedachte studeerende jeugd. In dit opzicht, volgt mijne stad, het wimpelvoerend y, niet om dat wij gelooven, dat Amsterdam recht heeft, andere steden de wet te stellen; maar om dat wij altoos volgen het geen ons het oirbaarst voorkomt. Tweemaal 's weeks, rijdt hier zo eene welgesloten kar, door alle straaten en wijken; die vergadert al den asch, welke men in ijzelen, en steenen, doch geenzins houten vaten, heeft opgezameld: die asch wordt vervolgends gebragt buiten de stads muuren, daar uitgestort, op dat men die zoude kunnen verkoopen tot nut der landerijen: nu! dees aschbild of aschhoop, is verpacht aan een' burger deezer stede; edoch, die man trekt de natuurlijke zucht tot winst, veel te verre; hij geeft de inschikkelijkheid geene plaats, en zonder haar, kan geene Maatschappij, van welk een' aart ook, in stand blijven; want wij | |
[pagina 277]
| |
zijn toch alle gebrekkige, zeer feilbaare wezens, zo als cicero in zijne werken, al voor 2000 jaar leeraarde, en de ondervinding dagelijks bevestigt. Het is er nu wel verre van af, dat in de emmers en vaten, niet dan zuivere asch zoude verzameld worden; men smijt daar in ook vuilnis, oude lompen en vodden, voor den Pachter van geene de minste waarde; hoewel tegen de Plakaaten der stad: deeze lompen en vodden, trekken dagelijks de schamele gemeente, die den aschbild omwroeten, om voornoemde lompen en vodden daar uittehaalen, en ten haaren voordeele te verkoopen aan de Papiermaakers. Nu, dit klein winsje misgunt hun deezen cresus! Meermaalen joeg hij de kinderen met eenen stok daar van af; meermaalen dreigde hij de ouders met de gevangenis, als dieven van vertrouwd goed. Een mijner ambtgenooten, een man van aloude deugd, beweerde nevens mij, dat hij, ja wel de asch, edoch niet de lompen en vodden gepacht heeft; dat er gevolglijk hier geen disput is, of zijn kan: twee of drie van 's gierigaarts tafelvrienden en afhangelingen, zeiden, dat hij de asch, en het geene daarin mogt gevonden worden, gepacht heeft; de overige zweegen! toen ik na het scheiden des Raads, naar mijn huis ging, om aldaar in diepe stilte, alles nog eens rijplijk en bedaard te overweegen, stelde men mij uw' brief in handen; ik staakte mijn overdenken; opende den brief, en thans antwoord ik u op uw verzoek. Gij merkt zeer juist aan, Mevrouw! dat ik over- | |
[pagina 278]
| |
laden ben met gewigtige Stads-en Staats-zorgen, dat ik ten beste des Lands, veel reizen en trekken moet; dat ik getrouwe huisbediendens behoef, en eene verstandige huislijke vrouw nodig heb: daar gij hier van overtuigd zijt, kunt gij immers klaar doorzien, dat ik uwe dochter niet neemen moet, al hadde mijn schoonbroeder zich niet zo slecht omtrent haar gedragen: beginge ik deeze dwaasheid in Israël, dan zouden, gemerkt uwer dochters character, op mij de woorden des Propheets, toepasselijk zijn: ‘'T geen de sprinkhaan heeft overgelaten, dat heeft de kever opgegeeten.’ Wat nu betreft, dat ik uwe dochter zoude moeten trouwen, om dat mijne vrouw haar verleid heeft; ô dit is zo ongerijmd, dat het geen aandacht verdient! hoe veele meisjes zoude ik dan wel moeten nemen? want het getal daarvan is zeer groot! dan ook maakte ik mij schuldig aan veelwijverij, zo streng bij Plakaaten verboden; dan toonde ik mij een vriend der losbandigheid; ergo, dat te veel bewijst, bewijst niets, zo als gij, Mevrouw! zeer wel weet: ook, geen ezel stoot zich tweemaal aan één' steen; dit zal in mij blijken. Ik ga eene verstandige deugdzaame vrouw zoeken, al zoude ook de adel mijn drempel nooit betreden; doch onze Edelen zijn niet zeer gezet op vrouwen van den hoogsten Bon Ton, die verwekken hnn maar spijt en jalouzij - Zo dra ik het eens kan uitbreeken, ga ik de waardige Mevrouw stamhorst bezoeken; mogelijk behaagt mij haare schoone dochter genoeg, om haar mijn hart en hand | |
[pagina 279]
| |
aantebieden; en zo de Pachter wil procedeeren, zal ik den Advocaat stamhorst tegen hem gebruiken; die toch wijdt zich der rechtvaardigheid! Onderwijl bejammer ik u, Mevrouw! van harte. Indien uw man mogte herstellen, zo als ik vuurig bid, dan zal ik wel in staat zijn, hem, door mijne veelvermogende voorspraak, een ambt te bezorgen. Nogmaals: indien uwe dochter berouw heeft, is het uw onvermijdelijke pligt, haar aanteneemen, en alles te vergeeven; gij zelve zegt, dat zij misleid, verleid en bedrogen is: ware Mevrouw lenting boetvaardig, ik zoude minder streng zijn; en evenwel zij misdeed veel meer tegen mij, haar' Heer, haar' Meester, haar' Man, haar' Weldoener: dan zij spot met het eeuwig verderf, dat op haar wacht! mogelijk is dat weldra haar deel; want men bericht mij, dat zij, reeds ondermijnt door schandelijke losbandigheid, in slechten staat van gezondheid is. De dwang waarin zij gehouden wordt, veroorzaakt haar zo veel spijt en woede, dat zij dit niet lang zal goedmaaken; zij kan niet vergeeten, schijnt het, dat zij door een zot zo verschalkt is; mij ongetwijfeld bedoelende! Ik heb haare geheele zondige correspondentie gevonden, en zie daar uit, dat ik een slang in mijnen boezem koesterde: ik zal met Mevrouw stamhorst raadplegen, over het al of niet in druk geeven deezer brieven: indien die wijze vrouw mij zulks raadt, dan zal ik u een zindelijk exemplaar daarvan | |
[pagina 280]
| |
toeschikken; dan kunt gij, en de geheele wereld zien, hoe veel reden zij mij gaf, om haar uit de zamenleeving te rukken, op dat zij geen meer onbedachte jonge lieden moge verleiden; zij is eene groote zondaresse. Nu heb ik geen oogenblik meer voor mij zelven, dat is voor u. Ik noem mij,
Uw zeer nederige dienaar,
jacob lenting.
PS. Ik open mijn' brief noch eens, om u te berichten, dat de stad de aschbildt aan zich getrokken heeft: dit bericht kan u niet onverschillig zijn. |
|