Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 5
(1796)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 263]
| |
waardste vriendin!De brief van den Heere walter, heeft ons allen onuitspreekelijk verheugd. Nu kunnen wij eindelijk de liefderijke neigingen van ons hart voldoen! Het was, weet gij, ons vast voorneemen, de ongelukkige, zo wij haar immer opspoorden, in ons huis te ontvangen: reeds heb ik aan den Heer walter geschreven, als ook aan keetje, en zulke maatregels genomen, als ik denk, dat best aan ons oogmerk voldoen zullen. Thans verlang ik zeer, om een' brief van u te ontvangen, waarin gij mij onpartijdig over mijnen broeder schrijven zult; mijn hart hangt hem aan! hij is mijn broeder, mijn eenige broeder, en was, zo veel hij een vriend zijn kon, altoos mijn vriend! hij had altoos veele goede hoedanigheden. Zoude uw schoonbroeder gelijk hebben, als hij beweert, dat alles in de zedelijke wereld zal hersteld worden? is ook in deeze, zo als in de stoflijke, alles ontwikkeling? zouden wij, indien ons verstandig oog konde doorzien, tot op de grond- | |
[pagina 264]
| |
formeerzels der charakters, daar niet even klaar, als in de leere der Genade zien, dat God wil dat alle menschen tot de kennis der waarheid, en tot de zaligheid komen zullen? Daar zijn zeker veele kiemen van zedelijke krachten in den menschlijken geest opgeslooten: de Voorzienigheid kan het niet aan middelen ontbreeken, om die tot werkzaamheid te brengen, en haare rijpheid te doen bereiken; vroeg of laat, zal dat kiemtje bezield worden door dien God, die niets te vergeefsch geschapen heeft - welk eene vertroosting voor een menschlievend hart! Eens zullen alle beletzelen verdwijnen; het zaad, gevallen in de doornen, of op eenen steenachtigen grond zal wortel vatten, opschieten en vruchten draagen; maar, zo dat kiemtje moedwillig verstikt werdt, dan is ieder mensch buiten de mogelijkheid, zig te verbeteren; doch, wie dan God, die ons hart doorgrondt, kan dit bepaalen? Uw zoon versterkt mij in deeze aangenaame gedachten, de beletzels zijn weggenomen, en zijn geluk moet het uwe vergrooten. Bepaalen wij ons eens bij mijne Nicht, daar scheenen maar weinige vruchtbaare punten in haar hart, en die zelfs werden verwaarloost door haare moeder. Hoe konde zo eene vrouw die ontdekken? boe konde haar vader die vermoeden? hij, die van traage lafheid, tot onverstandigheid oversloeg! de welmeenendste vriendschap werkte niets uit; evenwel dat hart konde geraakt worden. Hoe hadden wij durven zeggen: ‘Uw vader ligt aan den oever des doods, gij zult hem | |
[pagina 265]
| |
niet zien, gij zult in deezen uwen wensch erlangen; de droefheid over uwen stap, zal hem in 't graf brengen, indien hij daar nog niet binnen is?’ Zouden wij niet gedacht hebben, dat dit middel voor haar zo hevig zoude geweest zijn, dat zij het zoude bestorven hebben? Om dat hart te raaken, zend God een jongeling, die dóórzag, dat dit eisselijk middel het eenige was om haar te behouden: hij had moeds genoeg om er zig van te bedienen: lees haar' brief aan mijne betje, zij durfde niet onderstaan aan mij te schrijven; kunt gij dan twijfelen, of haar berouw oprecht is? Nu is haare halstarrigheid te ondergebragt, de eerste stap is gedaan; ik hoop dat zij aan mijne grootste verwachting zal voldoen. Hoe verheugt het mij, dat zij zig niet bij haare moeder vervoegde; deeze moeder kan haar niet nuttig zijn: ik dank God, dat Hij mij de gunst verleend heeft, om haar als uit zijne hand te ontvangen. Toen zij bestuurd werd door haare waardige Gouvernante, beloofde zij véél; niet met opzicht tot groote talenten, maar tot zedelijke goedheid: zij zal zich nu deeze lessen herinneren, te meer, daar zij voor deeze vrouw altoos zo veele achting als liefde behield. Ik zal op die gronden bouwen; het voorbeeld mijner dochter, die haar teder bemint, en zeer voorkomende is, zal haar doen zien, hoe gelukkig jonge lieden zijn, die den raad en het onderwijs van verstandige Ouders volgen. Ik zal haar bezigheid geeven, en door ons voorbeeld toonen, dat de bestemming der vrou- | |
[pagina 266]
| |
wen ligt in het huislijk leven; ik zal iedere goede pooging aanmoedigen, iedere werkzaamheid met goedkeuring beloonen. Indien mijne dochter getrouwd is, zal keetjf voor mij een goed gezelschap zijn. Zij is te beschuldigen, maar ik zie echter zo veel ter haarer verschooning! hier van zijt gij zo wèl overtuigd, dat ik daar over niets meer zeg. Altoos beminde ik haar, en zij mij ook; God geeve dat zij spoedig hier zij! Vaarwel, mijne lieve vriendin! verpligt met eenen langen brief, uwe getrouwe vriendin,
e. stamhorst. geboren wildschut. |
|