Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 5
(1796)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 258]
| |
scheiden door het deugdzaam en werkzaam deelneemen in de belangen hunner medemenschen; dat zij daar aan de dierbaare verlangens van hun hart opofferen; wie kan zich daar over verwonderen? dat vaders zich geene moeite ontzien, om een verdwaalden jongeling, op den weg der deugd te rug te leiden; dat zij een onnozel verleid dwaas meisje, gestraft door de gevolgen haarer onvoorzichtigheid, niet los laaten, wie kan daar iet grootsch in vinden? zij toch kunnen dus denken: Dees jongeling konde mijn zoon, dit meisje konde mijn dochter zijn; hoe ongelukkig waren zij, indien zich niemand over deeze kinderen ontfermde? vooral, indien zij van onvoorzichtigheid oversloegen tot zedeloosheid, tot verharding, en des schande en armoede ten prooi strekten; maar dat jongelingen, geheel vervuld met zulke voorwerpen, waar uit zij hun geluk verwachten; die zich niets dan blijde tooneelen in het aanstaande schilderen; Jongelingen, die, terwijl zij met aandacht reizen, geduurig getroffen worden door nieuwe, door grootsche, door aangenaame vertooningen; die alle oogenblik fraaje ontdekkingen doen in het rijk der Natuur, en der Kunsten; die overal iet nieuws ontdekken, overal met achting en heuschheid ontvangen worden, terwijl zelfs het scheiden van goede vrienden, hen dikwijls roert; dat zeg ik, zulke jongelingen, die geen lastig ledig in hun hart ontwaaren; zelven noch broeder, noch zuster hebben, op het zien van eene verdwaalde, zich zo gedragen, als gij beiden u gedraagt; terwijl noch | |
[pagina 259]
| |
dwaasheid, noch halstarrigheid, hen kan afschrikken, om de ongelukkigen, in spijt van haar zelve, te behouden; haar smeeken, hunne reis opschorten, terwijl hun hart door verlangen brandt, om het voorwerp eener tedere liefde, om waardige ouders weder te zien; dit is uitmuntend! Mijn waarde stamhorst, die ik uwen brief voorlas, zeide: ‘Welk een schoon charakter is dat van walter! hoe veel voordeel moet zijn vriend niet reeds door zijn gezelschap ontvangen hebben? beiden moeten reeds hunne pligten zo wel kennen, als getrouw opvolgen.’ Mijn hart klopt van erkentenis, voor alles dat gij voor de dochter mijns ongelukkigen broeders ondernaamt. Die God, die gij dient, beloone u daar voor! U, Mijnheer walter! hoop ik weldra te omhelzen, en geluk te wenschen met de vrouw die uw hart voor u verkoos, en die u verdient. Ik verlang ook zeer om den zoon mijner uitgelezene vriendin te zien, zo als hij door u van zijne dwaasheden hersteld is. Nu, zeker, zal hij dien Godsdienst eerbiedigen, dien hij uit onkunde verachtte; hij zal reeds overtuigd zijn, dat de waare Wijsbegeerte de vriendin eens Godsdiensts is, die ons hier ook reeds aanvangelijk gelukkig maakt. Dat zij, die hulde doen aan la Philosophie moderne, of slechte harten, of zeer kwalijk geplaatste herssenen hebben; dat zij het gezond oordeel ook niet bij naame kennen. O de groot! als uw braave, wat zonderlinge Oom, samuel, hoort wat gij voor een verkeerd dwaas meisje deed, dan | |
[pagina 260]
| |
zal zijn geliefd systema, van de herstelling aller dingen, kracht ontvangen. Indien dit eene dwaaling zij, hoe eerbiedig ik dan nog deeze vrucht eens goedertierenen geestes, en van een hart vervuld met liefde en eerbied voor zijnen Schepper! Hoe wèl, Mijnheer walter, moet gij keetje gekend hebben, daar gij besloot, u eindelijk van het eenigste middel te bedienen, 't welk er over bleef, om haar te behouden, Er is echter nog eenige verschooning voor haar; maar gij weet zeker, hoe zij werd opgevoed, en hoe alles te zamen liep, om een meisje van keetjes charakter te bederven. Ik zie niet, dat zij uit eigen vrijen wil tot u is overgekomen; een geweldige hartstochtlijke storm heeft haar in uwe bescherming overgezet; haar verstand heeft er geen deel aan. Het ijsselijk denkbeeld: ‘Ik ben de oorzaak van mijns vaders dood,’ heeft haar geheel overrompeld. Wat zegt dit, als het haar tot nadenken bragt! Zij ziet ook alreeds, hoe ongelukkig haare stijfzinnigheid haar maakte: het was geenzins het geen jonge lieden zo gaarne liefde noemen, dat haar ten val bragt; maar het was onverzettelijk vasthouden aan haaren wil; droevige gevolgen haarer verwaarloosde opvoeding; daar in ligt de bron van alle haare gebreken, dwaasheden en ongelukken! Als ik dit nadenk, krimpt mijn hart van ontferming; en zij behoefde mij niet in den bloede te bestaan, om haar met tederheid aanteneemen, of voor haar als eene moeder te zorgen. | |
[pagina 261]
| |
Mijnheer stamhorst en ik hebben overlegd, om haar niet in dit ons huis te ontvangen; wij zien daarin te veele menschen: ik moet ook voor haare edele schaamte zorgen. Wij hebben nog een Landgoed, twee uuren van hier gelegen, alwaar wij dikwijls eenige weeken aanéén ons verblijf houden, om de fraaiheid der ligging, en als wij eens geheel onder onze famille leeven willen.; als gij in het dorp .... komt, neem dan den eersten zijweg aan uwe linkerhand, die zal u al slingerend, en langs de rivier de ....., brengen aan eene hoogte: op die hoogte staat het huis, omringd van zwaare hooge eiken; daar zal ik u wachten: om geene nieuwsgierigheid optewekken, beschrijf ik het dus naauwkeurig, gij zult niets behoeven te vraagen. Indien gij Juffrouw harris beweegen kunt, keetje te vergezellen, zal ons dit hoogst aangenaam zijn. Verzekert dat ongelukkig jong mensch, dat zij ons allen welkom zijn zal. Ik vleie mij, dat wij naderhand wel gelegenheid zullen krijgen, om haar bij haaren Voogd in gunst te herstellen, en haar bij hem te brengen: een man, zo als zij hem beschrijft, behoeft slechts haar geval te weeten, om haar als een vader te ontvangen. Mijn betje heeft geschreid over haar verhaal; wij allen waren zeer aangedaan: wat moet die wilson een schurk zijn! Hoe konde zulk een jong meisje door dat masker heen zien, daar een verstandig bejaard man hem niet ontdekte, zo als ik zelf in een' brief van hem, aan mijne moeder geschreven, las? Wat zou- | |
[pagina 262]
| |
de er van de zamenleving worden, indien er nog niet een groot getal walter's en stamhorsten bestonden, die uit wèl overdachte beginzels, de ondeugd haaten en verachten; die zig de belangen der deugd aantrekken, en zig voor de ongelukkigen verklaaren? Maakten Dengd en Godsdienst zo veel geruchts in de wereld, als ondeugd en losbandigheid, hoe duidelijk zouden wij zien, dat het getal onzer brave jongelingen, die der verleiders verre overtreft. Men zal, zo lang de opvoeding niet verbeterd wordt, altoos wilson's en van arkel's aantreffen; doch het gros uwer sexe, zal ons echter een veel grooter aantal van losse onbedachte knaapen uitleveren. Mijn ongelukkige broeder leeft nog; maar ik voorzie, dat hij weldra deeze aarde zal verlaaten. Zijn eigen pligtverzuim treft hem te grievender, wijl dit de grond lag van zijner dochters ongeluk. Ik ducht dat mijne Nicht haar' vader niet meer zien zal. Wij allen groeten u en den Heer de groot, met hartlijkheid: ik noeme mij uwe
Dienaares en Vriendin,
e. stamhorst geb. wildschut. |
|