Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 5
(1796)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrijmejuffrouw!Mevrouw wildschut, vond uwen brief in eene lade, en heeft mij verzocht dien te beantwoorden; dewijl zij dit antwoord niet leezen moet, zal ik den brief, zo als ik dien adres heb gegeven, weg zenden. Ik heb u een duchtig nieuws te berichten. Onze vriendin verliet voor eenige weeken haar vaders huis, met den snooden schelm, die haar verleidde! De Heer wildschut heeft door droefheid daar over, bij na zijn verstand verlooren, en is zeer krank; zwaare slagen in de Negotie, hebben hem geruï- | |
[pagina 206]
| |
neerd: ik ween, terwijl ik dit schrijf; zo zult gij ook, als gij dit leest; gij waart altoos zo zoetaartig, zo geleidelijk; gij werd zo uitnemende opgevoed naar uw character: ik weet des, hoe gij over ongelukkige menschen denkt; hoe zeer ik ook het bedrijf onzer vriendin laake, zo beklaag ik haar echter uit grond van mijn hart! Verzeker toch uwe waardige moeder, dat keetje geen slecht meisje is, ik durf zeggen, nooit kan worden: zij is bedrogen door de ondeugende vrouw, die altijd haar vermaak vond, in jonge lieden te bederven. Ik merk uit uw antwoord, dat zij over haar aan u schreef: hoe weinig kende zij eene Mevrouw lenting! O had zij mij willen hooren, had zij haar voordeel weeten te doen met de vriendschap eener Juffrouw sadelaar! Mevrouw aalders kent Mevrouw wildschut, zij weet, dat zij met de beste oogmerken, en het deugdzaamste hart, haare opvoeding dermaate inrichtte, dat keetje onmogelijk ooit gelukkig zijn konde: de Heer wildschut deed nooit, als vader, zijn' pligt; hij zag wel, dat zijne vrouw de bekwaamheid niet had, om haare dochter optevoeden, en liet haar echter dit werk over. Dit zijn pligtverzuim, maakt hem zinneloos: hij wijt zig alles, en wat kunnen wij daar tegen inbrengen? keetje viel meer door ligtvaardigheid; niet door liefde, maar door halstarrigheid: ik ken haar zo wèl, dat ik dit durf verzekeren; hoe vreemd dit luide, het is echter zo: zult gij u daar over zeer verwon- | |
[pagina 207]
| |
deren, als gij weet, dat zij nooit werd tegengesproken? Haar Vader en haare Tante, zouden zo gaarne gezien hebben, dat zij met eenen Heer van veen trouwde; hij is een braaf, aangenaam, verstandig man, ik kan niets ter verschooning zijner verzotheid inbrengen, dan haare ongemeene schoonheid, en dat hij de gebreken niet kende, die haar in haar ongeluk gestort hebben: Mevrouw lenting, en Mevrouw wildschut, zijn de voornaame aandrijfsters van haaren verkeerden stap. Wij twijfelen niet, of de lichtmis zal haar verlaaten hebben, zo dra hij wist, dat de Heer wildschut geruïneerd is: ik denk wel eens, of ik mij daar over behoor te bedroeven; en ik zoude mij er over verheugen, indien wij maar wisten, waar het onnozel meisje zwerft: dan, als ik daar aan denk, dan is mijn angst onuitspreekelijk; haare moeder is zo verbitterd over het gebeurde, dat die, hoe ijsselijk voor eene moeder! zegt, haar aan haar lot te zullen overlaaten. Zij zegt: ‘ik heb het mijne gedaan; die niet hooren wil, moet ondervinden: kan zij haare moeder verlaaten, haare moeder kan haar vergeeten.’ Het onbegrijpelijke hier van valt weg, als men deeze moeder kent, en weet, dat zij in waarheid gelooft, haare dochter zeer wèl te hebben opgevoed. Mevrouw aalders zal mij echter toestaan, dat nooit een meisje in keetje's omstandigheden, en van haar inborst, zo traag, zo eigenzinnig, zo stijf- | |
[pagina 208]
| |
hoofdig, slechter opvoeding onving. Mevrouw stamhorst, is echter eene te deugdzaame, braave, medelijdende vrouw, om dit verkeerd meisje, indien het berouw heeft van dwaasheden, waar van het thans de gevolgen zien moet, niet met opene armen te ontvangen - Juffrouw betje, de beminde van elks hart, heeft mij meermaal gezegd: ‘ik ben nog nooit bedroefd geweest, dan om keetje’, hoe veel rede zij ook hebbe, om misnoegd te zijn; maar haar goed hart zou huppelen van vreugd, konde zij keetje bij haare moeder te rug brengen: zo waar is het, dat deugdzaame, verstandige jonge lieden, altoos willen behouden, en nooit liefdeloos oordeelen. Hoe gelukkig, Mejuffrouw! zijt gij met zo eene Moeder! uw onbedorven hart voelt dit ten vollen, en Mevrouw aalders heeft het genoegen, van haar eenig kind zo nuttig te zijn, als nodig is voor haar en uw geluk. - Groothartige en ervaarene meisjes, indien zij schoon en rijk zijn, zijn meest in gevaar van verleid te worden; doch dit gevaar is niet groot, indien de moeders de uwe gelijk zijn. Maar, veronderstel, dat de schurk haar verlaaten heeft, wat zal het ongelukkig meisje beginnen? In een vreemd Land, onverzien van geld, zo uitnemend schoon, met zo weinig doorzicht, zo los, zo eigenzinnig, en gewoon aan den kwistigsten overvloed, zo geheel onbekwaam om, door eenig handwerk, zig ten minsten brood te bezorgen - keetje weet niets, kent niets nuttigs; zij is, met | |
[pagina 209]
| |
één woord, een groot verlooren kind, en dat zelfde meisje zoude, indien zij haare verstandige Gouvernante had mogen behouden, ten minsten alledaags goed en gelukkig geworden zijn; doch sedert derzelver dood, deed zij niet dan beuzelen; haare traagheid werd niet meer aangevuurd, men vierde in tegendeel alle haare gebreken den teugel; haare vadzigheid week slechts voor woeste, wilde vermaaken; maar ook toen was zij niet gelukkig; niets voldeed haar, dit zeide zij mij dikwijls. Ik poogde haar, geregeld, aan eenige bezigheden te gewennen; ik sprak haar van het nut en vermaak, dat men verkrijgt door het aandachtig lezen van goede boeken; om de nieuwheid, beproefde zij dit; doch haar geest was niet meer bekwaam tot aandacht, zij nam nergens belang in; en wat is er met zo iemand aan te vangen? niets! Somwijlen vlei ik mij nog al, dat dit duister, doch sterk gevoel: ik ben niet gelukkig, en ik heb alles wat ik begeer, tog eene schemering was van iet goeds in haar; dat zij tog minder beuzelaarster was, dan veele jonge lieden in haare omstandigheden: die vinden ten minsten genoegen in al dat niets beduidende: mogelijk zal Mevrouw aalders ook zo denken. Hoe dikwijls poogde Mevrouw stamhorst haar te bewegen, om bij haar te komen! keetje beminde haare Tante, haaren Oom, haar Nicht, haaren Neef, en werd van allen bemind; maar keetje vond geen welgevallen in dat ver- | |
[pagina 210]
| |
zoek, en nooit deed zij iet tegen haaren zin, hoe dwaas, hoe verkeerd die zijn mogte. Hoe veel ik vertrouw op haar deugdzaam hart, hoe zeer ik overtuigd ben, dat zij noch minziek, noch coquet is, zo weet ik echter ook, dat zij niet gewapend is tegen loosheid, die zij niet kent; en dat armoede wel eens tot ondeugden, die men verfoeit, afleidt; wie weet in welk gevaar zij is! overal zijn deugenieten, die niets anders bedoelen, dan jeugd en schoonheid aan hunne driften op te offeren: zulk een schoon jong mensch, moet oogen trekken: wie zal haar beschermen? dit denkbeeld maakt bij vlaagen, den troosteloozen vader uitzinnig! zelfbeschuldiging - en wat kan ijsselijker zijn? Verschoon deezen langen brief: ik meende slechts eenige weinige regels te schrijven, maar het onderwerp neemt al mijn aandacht in; mijn hart bestuurde mijne pen. Hoe vleit mij uw aandenken! ik zie er uit, dat gij uwe oude vrienden niet vergeet; wees verzekerd Mejuffrouw, dat ik u altoos beminde om uwe zachtaartige, zoete zeden; ik weet niet, of uw Nicht veel verstand heeft, maar ik oordeel zeer gunstig over het uwe, dat u in staat stelt, uwe uitmuntende moeder in alles te gehoorzamen: mag ik Mevrouw van mijne hoogste achting verzekeren, en mij noemen,
Uwe bestendige vriendin, en dienaares,
a. hofman. |
|