| |
Vijfde brief.
Juffrouw anna hofman, aan den Heere cornelis de groot.
Een jongeling, die, zo als gij, mijn vriend, met zo veel waar gevoel zijne verpligtingen aan den Hemel, en aan eenen oprechten vriend, onzen walter, gedenkt, kan zeker bij geene mogelijkheid langer een voorwerp mijner schertserij zijn - doe
| |
| |
mij des zulk een ongelijk niet: laat ik u liever mogen verzekeren, dat uwe brieven, zo wel die aan uwe Moeder, als aan mij geschreven, mij uit eene zo ijsselijke ongerustheid en vertwijfeling gered hebben, dat het ergste te weeten mijn staat niet verergerd heeft; mijne ongerustheid was tot eene hoogte geklommen, dat zo al niet mijne reden, immers mijne gezondheid daardoor geschokt werd; en dat in weêrwil der menigvuldige bezigheden, die eenen zamenloop van zaaken mij dagelijks aanbragten: nu zie ik, met eene innerlijke angst, hoe gegrond mijne vrees ware - de wereld - de kring waarin uw vriend verkeert, zou zeer veel aan hem verloren hebben: ja ik ken hem in alle zijne waarde, en mijn hart koos hem uit, voor mijnen vriend - die naam in den sterksten zin genomen, bevat veel, ik weet dit wel, doch hij is mijn vriend, en betoonde zulks bij alle gelegenheden, als hij in staat was mij den besten, getrouwsten, niet altoos den op het eerste voorkomen aangenaamsten raad te geeven: niet om dat hij onder het legio Raadgevers behoort, of gelooft in staat te zijn ieder en in alle omstandigheden goeden raad te kunnen geeven, zo als veelen dit pluimtjen aan hunne eigenliefde toekennen; maar uit dat eerlijk beginzel, die oprechtheid, die deelnemende heuschheid, die zijne daaden en woorden charakteriseeren; maar uit die vriendschap, waarmede hij mij van mijne vroegste jeugd vereerde; eene vriendschap die ik beloonde, door dankbaar mijn voordeel te doen met zijn be- | |
| |
daard, helder, geoefend oordeel: de deugden onzes vriends, zijn stille, nuttig werkzaame? maar weinig geruchtsmakende deugden; zij zijn voor het hart berekend, en hebben veel meer innerlijke waarde, dan uitwendige vertooning: uw vriend is al een schoon jongeling, maar geenzins kenbaar door iet zonderlings: men moet met hem zeer naauw verkeeren om hem te kennen, gelijk wij hem kennen; en dit moet bij alle welgevormde harten voor hem de onderscheidendste genegenheid voordbrengen; ik word, ziet gij, niet moede in zijnen lof: geen wonder, nu spreek ik over walter, met iemand die hem ten zijnen gelukke zo wèl kent, die mij verstaat, die met zijn geheele ziel alles bevestigt, en brandt van begeerte, om er nog meer over te hooren en zelf te zeggen; ons verlies, mijn goede de groot! zou onherstelbaar geweest zijn, zo wel voor ons menschlijk geluk en volkomenheid, als voor ons hem waardeerend hart! hoe veel weet hij niet! en had de nijd, die verspiedster onzer begaafdheden, nog wel ooit het geluk hem uittevinden?
Maar terwijl ik mij zelve eenige voldoening geef, met over hem te spreeken, is hij mogelijk nog niet zo zeer buiten gevaar als gij u vleit: evenwel zijn waarde brief aan mij, draagt wel eenige bewijzen van een verzwakte onvaste hand, doch zijn hoofd is helder - laat ik mijne gedachten daarvan aftrekken: hoe gelukkig zijt gij! gij kunt hem alle die diensten doen die hij noodig heeft, en door de vriendschap alleen op de beste, de voldoendste
| |
| |
wijze kunnen betoond worden; ik, ik moet mij vergenoegen met hem alles goeds te wenschen; God voor zijne aanvanglijke herstelling te bidden, en om zijne volmaakte gezondheid te smeeken: ware hij hier, hier in Amsteldam, niets zoude mij belet hebben, dien dierbaaren pligt aan hem te verrichten: de wereld mogt gezegd hebben, alles wat babbelzucht en kwaadaartigheid zeggen kunnen - ik zou wel getoond hebben, dat ik mijn vriend niet opgave; geen een enkelden nacht minder zoude bewaakt en bijgestaan hebben, om haare goedof af-keuring te verdienen.
Er is sedert uw vertrek, hier zo het een en ander voorgevallen, in en betrekkelijk op, het huis van den Heere wildschut: doch dit heb ik reeds in mijnen voorigen brief, aan onzen vriend medegedeeld! dit geval heeft mij in kennis gebragt met verscheide uitmuntende persoonen, en die kennis met anderen zeer uitgebreid: de waardige Mevrouw stamhorst, met haare beminlijke dochter, Juffrouw bethje; uw zonderlinge, en echter wijze deugdlievende Oom; uwe uitmuntende door zachtheid, minzaamheid, bedaardheid, voorkomenheid, alles aan zig hechtende Moeder; uw rondsom eerlijke, oud Hollandsche Vader, een man, wiens verstand meer diepte en vastheid, dan wel uitgebreidheid en oefening bezit, zijn onder deezen de voornaamsten: uwe Tante klinkert, en haare zoetaartige Dochter, sedert eenige weeken bij uwe Ouders gelogeerd; deeze staatige Matrone behaagt mij
| |
| |
veel meer door haare bedrijven, dan door haare woorden: ik geloof wel dat alle die woorden goed en getrouw zijn; doch zij loopen zo verre boven en buiten mijne bevattingen, dat ik er weinig aan heb: de oude Propheeten zijn in zigzelven niet al te klaar, ten minsten voor mij; zeker om dat ik niet voorbereid ben, om die te verstaan, doch als Mevrouw klinkert die ons zeer geleerd en omslagtig uitlegt, worden zij piklijk duister: had deeze braave vrouw in haare jeugd een' vriend gehad, als wij, de groot, zij had zeker zo vroeg uitgescheiden met het uitleggen der Prophetische schriften, als gij met het schrijven van systema's van invallen, en ik met papier bekladden: zie keesje, als men zig zelven een draai in den loop geeft, mag men anderen wel eens op den schouder tikken: en ik weet niet, of gij wel zo veel aan hem verpligt zijt, als ik: u bewaarde hij slechts om door gekken uitgelagchen, en door verstandigen onaangemerkt voorbij gegaan te worden; maar mij heeft hij beveiligd voor nijd, en kwaadaartige aanmerkingen: het verschil is zeer groot! - a propos - ik onving uwen brief, waarin gij eenige Dichtregels gevoegd hebt: zo ik oordeelen kan, zeg ik, dat zij zeker beter zijn, dan alles wat ik ooit van u las; doch tusschen u, en een wáár Dichter, blijft eenen afstand, als tusschen mij en eene van merken.... maar ik zal als gij t'huis gekomen zijt, dit wel eens met u overpraaten - thans heb ik meer lust om u, over uw Nicht leentje te schrijven.
| |
| |
Uwe Tante heeft haar een werk opgelegd, dat noch voor haare omstandigheden, noch voor haare jaaren geschikt is; en ik geloof niet dat het goede kind lang dit leeren van belijdenissen zoude goedgemaakt hebben; zij is onder dat harde en vreemde werk, ook bijna bezweken - en Juffrouw stamhorst zeide mij eens: ‘Juffrouw leentje's gelaat tekent niets minder, dan iemand die eene goede boodschap, vrede op aarde en welbehagen des hemels verkondigt:’ zij zal met Mevrouw stamhorst als die ons verlaat, voor eenigen tijd medegaan: maar Juffrouw bethje zal dan zeker al haar verstand en welbespraaktheid hoognodig hebben om haare genadige vrouwen en freules te beduiden, dat zij geen kloosterzusjen onder haar dak heeft: dit merk ik aan, om dat veelen dier edele wezens de vereischte domheid en onwetenheid hebben, om ter goeder trouw te gelooven, dat allen die buiten de eenige waare kerk zijn, zo zeker ter helle vaaren, als een oud stug Monnik weet, dat alle ketters zo wel verdoemd zijn, als zij die in zijn eigen kerk, zonder biegt en absolutie de groote reis durven onderneemen; het arme leentje zal misschien, om geloof bijtezetten aan de verzekering van Juffrouw stamhorst, haare geheele catechismus, en geloofsbelijdenissen van a tot z moeten repeteeren... nu, dat zal zig wel redden - doch hoe zig de zaaken bij den Heer wildschut redden zullen, zie ik zo zeker niet; de ongelukkige vader en het verleide meisjen zijn, geloof ik,
| |
| |
voor altoos verloren: Mevrouw, (nu gij kent haar,) kan niets doen, dan alles in de war stuuren; uwe moeder alleen heeft nog al wat invloeds op haar; zij heeft geen inzicht in den gevaarlijken toestand haars mans: keetje's verkeerdheid heeft haar niet bedroefd, maar verbitterd; en hoe veel deel heeft Mevrouw lenting aan dit alles!
Gisteren ontving de Heer wildschut een' brief van den Heere lenting, een' brief zo als die man alleen schrijven kan, onder alle wijzen en gekken die ooit een pen in de hand namen: hij meldt daarin, dat hij besloten heeft, zijn geliefde echtgenoote een vast verblijf te laaten geeven, vóór zij hem nog onherstelbaar bederft.
Hoe zeer ik ook verlange naar uws vriends terugkomst, zo bid ik u, raad hem toch die reis niet te verhaasten, en zorg voor hem, zo als hij voor u doen zoude.
Onze frans groet u hartlijk, gaarne zoude hij ook aan u schrijven, doch de druktens die hier thans zijn, geeven hem zo veel tijd niet - hij is dezelfde braave, vrolijke, wat potzige jongen, die hij was toen hij ter uwer herstellinge zulk een nuttig werktuig ware in de handen van uwen Oom... maar dat is abracadabra voor u.
Nu ga ik aan onzen vriend nog een weinig regelen schrijven - na dat ik mij getekend heb,
Uwe oprechte vriendin,
naatje.
|
|