Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 5
(1796)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrijmejuffrouw, waarde vriendin!Ik twijfel niet of mijne geëerde Moeder zal u den brief, die deezen vergezelt, mededeelen: gij zult daaruit de doodlijke krankte van onzen geliefden walter, met aandoening geleezen hebben: evenwel, mijn vriend verzoekt mij, aan u zelve te schrijven; vermits hij nu nog te zwak is om de pen opteneemen. Gij kent mijn' vriend, maar niet in alle zijne waarde: konde ik hem recht doen, konde ik u melden, hoe verre hij boven de dagelijksche menschen verheven is, door zulke deugden die onze Natuur verhoogen, en door dat gezond oordeel, 't welke zijn geruste ziel en onbedorven hart altoos bestuurt; doch kunt gij u wel veel denkbeeld vormen van mijnen lof, als gij mij u voorstelt zo als ik mij, voor eenige maanden, bij u vertoonde? | |
[pagina 31]
| |
toen ik u van liefde durfde voorprevelen, die ik even weinig kende als uwe verdiensten, en mij zelven - evenwel geloof niet, dat ik dus lange met onzen vriend konde verkeeren, zonder mij naar hem te vormen: mijne dwaasheid was toevallig, en nu de bron verstopt, en mijne gezondheid volkomen hersteld is, vlei ik mij niet langer het billijk voorwerp uwer bespotting te zullen zijn; om dat ik zulks niet verdien. Nooit kan ik dankbaar genoeg omtrent eenen man zijn, die, uit medelijden met mij, zig wilde belasten met mijn bijzijn: doch mijne erkentenis heeft geene paalen, zij is gelijk aan de hoogachting, die mijn ziel voor hem gevoelt. Oordeel nu, waarde vriendin! hoe zijne doodlijke ziekte mij bedroefde! en hoe groot mijne blijdschap zijn moet, nu hij zig zo merkelijk beter bevindt: beiden zijn boven alles wat ik zeggen kan; en ik heb de goede Voorzienigheid nooit vuuriger gedankt, dan voor zijne herstelling: ik ben zo vervuld met dit denkbeeld: ‘walter leeft, hij zal weldra geheel hersteld zijn;’ dat dit altoos en geheel mijn aandacht bezig houdt; mijn geest is niet vrij genoeg, om zig bij iet anders te bepaalen, immers niet op iet, het welk niet in verband staat met mijnen dierbaaren vriend! - zo eindig, zo bepaald zijn onze vermogens, als wij een vast, groot, voor ons belangrijk voorwerp, onophoudelijk voor ons hebben; buiten dit doet ons alles maar flaauw en onmerkbaar aan; ook zulke dingen, | |
[pagina 32]
| |
die anders, al ware het ook slechts om de nieuwsgierigheid, onze opmerking zouden trekken - verheug u met mij; doch u hiertoe te vermaanen zal onnoodig zijn - de vriendschap die er tusschen u beiden bestaat, zal u hiertoe genoeg aanspooren; maar wie kent mijnen vriend, en die zig over zijne herstelling niet zoude verheugen? hij is eene dier zeldzaame menschen, die, naar maate men hen leert kennen, in onze achting stijgen; zijn blijmoedig, eenparig charakter, zijn bedaarde geest, hebben hem in zijne krankheid niet verlaaten; altoos onderworpen aan den Godlijken wil, legde hij zig gerust neder, geheel doordrongen door de gelukkige verzekering, dat God hem ten zijnen beste dat lot zoude toedeelen, het welk hem geworden zoude. Ik verlang zeer om u te zien; en mijne vrienden, vooral mijne Ouders en mijnen Oom, te overtuigen, dat ik met schaamte op mijne dwaasheden terug zie, en geen andere plannen meer vorm, dan die door het gezond menschenverstand wèl doorgezien, en door de deugd goedgekeurd worden - met de grootste hoogachting, teken ik mij,
Uw dienaar en vriend,
c. de groot.
PS. Ik kan mij zelven, mijne lieve naatje! het genoegen niet weigeren, om u, hoe weinig ook, te schrijven - keesje had deeze reeds gesloten toen | |
[pagina 33]
| |
uw lieve brief mij verraschte; ik begrijp even weinig als gij, hoe het bijkomt, dat mijn brief zo laat is aangekomen - het doet mij leed vermits het u zo veel onrust heeft veroorzaakt - nu, dat is voorbij; mogelijk zal deeze u te welkomer zijn naar maate gij hem zo spoedig niet verwachttet - Ik ben tot aan den oever des doods geweest; nu weet ik hoe een mensch te moede is, die alle oogenblik verwacht uit dit leven te zullen vertrekken; immers nu weet ik zeker, hoe ik mij bevond; de ondervinding heeft het mij geleerd: het is geen misschien: met het toeneemen mijner ziekte, verminderde ook de gehechtheid aan dit leven, en ik meen, dat indien ik niet door alle banden van liefde en vriendschap aan u ware gehecht geweest, de dood mij toen niet onwelkom zoude geweest zijn; ligchaamssmarten verzwakken den geest, ten minsten beletten hem in zijne werkzaamheden - ik verlangde sterk om te leeven, dewijl ik zeer wel wist, dat mijn vroege dood u bedroeven zoude, en dat gij in mij uwen getrouwsten vriend zoudet hebben beweend: ik verdeelde mijne aandacht geduurig tusschen u, en de aanstaande standverwisseling; doch naar maate mijne krachten toeneemen, hecht zig mijn aandacht weder geheel op het voorwerp mijner hartlijke liefde en gevestigde hoogachting: ik omhels u in mijne gedachten, en hoop in weinige weeken u te zien. De groot heeft mij zulke groote en oprechte blijken zijner vriendschap gegeven, dat zij mij zelf | |
[pagina 34]
| |
ontroeren; hij is mij zo allernuttigst in het bezorgen mijner zaaken, dat ik voor mijn goed oogmerk om hem te behouden, mild beloond ben: ik vond in den Doctor een zorgvuldig vader, die vlijt en kundigheid te mijner genezinge vereenigde, maar alles, onder den alles vervullenden zegen van den God, in wiens dienst alléén ons geluk gegrond is. Met den ijver eens vriends, en de liefde eens minnaars, noeme ik mij mijn lieve naatje's
Eigen
walter. |
|