Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 5
(1796)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |
waarde tederbeminde moeder!Hebt gij, daar gij in zo lang geene tijding van mij ontvingt, niet gevreesd, dat de val door het breeken der postchais mij toegebragt, doodlijke gevolgen voor mij gehad hadde, en dat mijn edelmoedige vriend te zeer met mijnen staat bezig was, om u van mijne herstelling of dood eenig bericht te kunnen zenden? helaas! mijne geliefde Moeder! dit was echter de oorzaak geenzins! ik ben, Gode zij dank! geheel hersteld; maar mijn vriend, mijn weldoener, mijn leermeester in alles wat goed, nuttig, groot en godsdienstig is, dees mijn vriend is op den oever des doods geweest: de kundige Geneesheer, die wij het geluk hadden te vinden, had geene hoop, terwijl ik zelf met al de angst eener verstijvende droefheid voor zijn bed geknield lag, en naauwlijks in staat was, hem anders dan door traanen en zuchten, van mijne dankbaarheid, van mijne onuitspreekelijke vriendschap te overtuigen: mijn hart kromp toe, en ik zelf dacht in mij- | |
[pagina 19]
| |
ne droefheid te zullen stikken; vóór ik hem nog den laatsten adem had zien uitblaazen! en wat zou er dan van mij geworden zijn? nooit ben ik in staat, om uittedrukken hoe veel ik hem verschuldigd ben: ik vond in hem een' leidsman, een voorbeeld om natevolgen: hij heeft mijne wilde verbeelding betoomd, mijn hart tot rust gebragt, mijne ziel bedaard, mijn hoogmoed, mijn dwaaze zondige hoogmoed! verbroken: hij heeft zo veel ter herstellinge mijner gezondheid bijgebragt; hij heeft mij in staat gesteld om den besten godsdienst te kennen in zijne zuivere bronnen; ja mij overtuigd, dat de groote leeraar der menschen ook Gods Zoon is; hoe weinig genots had ik van alle mijne vermoejenissen, toen ik mijne zo weinig beduidende Ikheid tot het middenpunt van alles maakte! toen ik mij zotlijk verbeeldde, dat ik iet groots was! dat ik eens een wolff, een leibnitz, een bonnet, een newton zijn zoude, en eeuwig bij het nageslacht in roem zijn; toen ik zelf te dwaas en gek was, om gevaarlijk te kunnen zijn voor anderen; toen ik, hoe afkeerig, zo wel in mijn' aart, als door de opvoeding, van allerleie losbandigheden, de mensch tot een werktuig maakte, en des, terwijl ik den Schepper uit de schepping bande, der deugd haar groot steunpunt, en der ondeugd alle vrees ontnam: en dit alles is mij, onder de bestuuring des Allerhoogsten, door de vriendschap met mijnen walter ten deele gevallen; in duizend kleine, ons zo toeschijnende, kleine voor- | |
[pagina 20]
| |
vallen, toont zij mij die Voorzienigheid, die altoos over haare schepselen waakt! - en dien vriend zag ik op den oever des doods. Neen, lieve moeder! er zijn geen walters meer; ik durf het menschdom niet genoeg vleien om het te gelooven, dat zij er zijn; en die vriend zeide mij reeds, met een gebroken stem en geslotene oogen, vaarwel! - zijne laatste woorden waren nog ingericht om mij gelukkig te maaken - vergeet ik ooit dit oogenblik? ik was niet raadeloos, niet wanhoopig, ik was vernietigd; ik kon niets meer denken; ik zag niets dan mijn stervenden vriend - zo kan ik niet voordschrijven; of u een geregeld verhaal mededeelen - weet alleen, vóór ik dit begin, dat de beste der vrienden, der jongelingen buiten gevaar is, en dat zijne doodlijke zwakheid alleen, hem thans het bed doet houden; ik verlaat hem geen oogenblik, en schrijf in zijne kamer: dank zij Gode! hij zal herstellen. Mijn vriend heeft mij gezegd, dat hij aan Juffrouw hofman, het ongeluk ons tusschen Meaux en Parijs overgekomen, geschreven heeft - dit alles sla ik des over; ik zeg alleen nog, dat wij drie weeken aan 't huis der Dame gebleven zijn, en toen naar Parijs vertrokken: deeze vrouw is boven alles dat wij loflijks en edelmoedigs zeggen kunnen: mijn pen kan haar geen recht doen: ik verliet haar ook met hetzelfde hart, als een dankbaar zoon zijn hoogstgeëerbiedigde moeder verlaat: o die uitmuntende vrouw! gaarne zoude zij ons lan- | |
[pagina 21]
| |
ger gehouden hebben, maar mijns vriends zaaken leeden geen langer uitstel: dit was het eenige middel, 't welk haar bewegen konde in ons vertrek te bewilligen: zij gaf dan mijnen vriend verscheide adressen aan de beste huizen van negotie, zo wel te Parijs als elders - overladen door waare weldaaden, vertrokken wij: zij behandelde mij als een' zoon, maar den Heer walter als een' vriend, met wien zij volmaakt instemde: zij gaf hem een kostbaar horologie, om uit achting voor haar te draagen, en mij een' ring van groote waarde - eens zeide zij: ‘Gij weet, mijn kind! de ongelukkige historie van mijnen eenigen zoon: bewaar altoos uwe Ouders voor een verdriet dat aan mijn hart knaagt, en waar boven ik mij, noch door reden, noch door Godsdienst altoos weet te verheffen: bemin en eerbiedig uwen vriend; niets anders kunt gij, ter zijner belooninge doen: gij zijt jong, de geheele wereld staat voor u open, en zij is gevaarlijk voor ieder die haar niet kent, en op zig zelven vertrouwt, zonder zijne krachten beproefd te hebben’ - ik kon niets, antwoorden, maar het was uit een overmaat van gevoeligheid, niet alleen over het geen zij zeide, maar ook over de wijs waarop zij mij dit zeide. Nauwlijks waren wij te Parijs aangekomen, of mijn vriend gevoelde zig niet wèl: hij had er eenige dagen wat bleek en ongedaan uitgezien, doch klaagde nergens over: hij was slechts wat dosfer en ingetrokkener dan ik hem ooit zag, of zijn aart ei- | |
[pagina 22]
| |
gen is: dit ontrustte mij; doch ik durfde hem niet geduurig lastig zijn, met mijn vraagen of hij niet wèl was: bij onze aankomst had hij zeer veele bezigheden, en ik hoopte dat dit hem goed doen zoude: op den tweeden avond van ons verblijf te Parijs, gingen wij in de Opera; doch toen wij t'huis kwamen, zag hij zo naar en pijnlijk, dat ik hem zeide: ‘Ach mijn vriend! verberg het niet langer voor mij! gij zijt ziek’ - hij klaagde over pijn in de borst, die hem het ademhaalen moejelijk maakte, en zijne linkerzijde was zeer bezet; hij vroeg aan de lieden daar wij twee kamers hadden, naar een' goed' Doctor, en terstond verzocht hij dien bij hem te komen: deeze kwam weldra, voelde zijn pols, sprak weinig, en vroeg of hij koude gevat had? of hij gelaten was? - Neen, zeide ik, maar mijn vriend heeft, door het breeken van het rijtuig, voor bijna een maand, zig den arm zwaar verzwikt, door met mij uit de postchais te vallen: de Doctor liet een' Chirurgijn haalen, men vond hem niet; hij, begrijpende dat eene aderlaating niet te spoedig konde verricht worden, deed die terstond, en de lijder gevoelde zig wat beter; zijn bloed was zeer ontstoken: hij herhaalde de laating des anderen daags, en schreef hem karnemelk met honig voor, tot zijnen drank: toen ik hem uitliet, zeide hij mij: ‘Gij moet mij, indien het erger wordt, terstond laaten haalen, ook in den nacht’ - hij kwam tegen den avond en vond den lijder iet beter - mijn hart voorspelde mij niets goeds! ik weigerde | |
[pagina 23]
| |
volstrekt te bed te gaan, en bleef bij hem op: mijne droefheid was onuitspreekelijk, daar ik zag hoe veel hij leed; maar met welk een geduld en bedaardheid! hij had een slechte nacht: vroeg in den morgen kwam de Doctor, zag hem met alle oplettendheid, en deed alles, wat men van een kundig, eerlijk medelijdend Geneesheer kan wachten: de pijn in de zijde was heviger en aanhoudender; al weder eene laating: het bloed nog zeer ontstoken: ‘Wat denkt gij van mij?’ vroeg mijn vriend: zie hier het antwoord - ‘Gij zijt jong, sterk, en van eene goede gesteldheid; gij zijt niet buiten gevaar; dit te ontveinzen kan ik niet, maar morgen zal ik u denkelijk meerder kunnen zeggen; gebruik ondertusschen het voorgeschrevene; beter middelen zijn er niet in uw geval, en vertrouw, dat er niets kan te doen zijn 't welk ik niet met ijver in 't werk stel’ - de Doctor, ziende dat ik onuitspreekelijk bedroefd was, en dat dit den lijder ontrustte, verzocht mij in het uitgaan, ook in deezen mijns vriends voorbeeld wat meer te volgen; doch hij bekende tevens, dat mijne zwakheid zelf, hem gunstige gedachten voor mij inboezemde: och Mijnheer! riep ik uit, hij is niet alleen mijn vriend, hij is mijn weldoener; alles ben ik hem verschuldigd - ik snikte, en was zo waarachtig bedroefd, dat hem zelf de traanen in de oogen stegen - O mijn moeder! welk een dag was dat! nooit, nooit vergeet ik dien! hoop, vrees, medelijden, hulploos medelijden verscheurden en | |
[pagina 24]
| |
vleiden mij beurtlings: tegen den avond kwam de Docter weder, vond alles in denzelfden staat: ‘Ik zal,’ zeide hij, ‘om bij de hand te zijn, hier deezen nacht blijven; meldt daar niets van aan den lijder:’ hij nam eene kamer voor zig in hetzelfde huis - wat trof, maar ook wat doorboorde mij deeze voorzorg! Om twaalf uuren, wat gerust hebbende, (zo ik dacht,) zeide hij mij: ‘Mijn vriend! ik wenschte dat het reeds dag ware! ik geloof dat ik zeer vererg’ - dit was genoeg, ik vloog naar de kamer des Doctors, die nog op was; hij kwam oogenbliklijk, voelde de pols, bezag zeer aandachtig mijnen vriend, zat in gedachten; ‘Wel nu Doctor!’ zeide mijn vriend, ‘is er nog hoop of moet ik sterven?’ - ik gaf een schreeuw, en viel op zijn bed neder; maar kon niets meer zeggen, hoewel ook bij mijne volle bewustheid zijnde. ‘Mijnheer,’ zeide de Doctor, ‘het algemeene zegswoord is, daar leven is, is hoop - doch dewijl men in zulke gevallen nooit te voorzichtig zijn kan, vooral indien die voorzichtigheid in geenen opzichte nadeelig kan weezen, zo dunkt mij, dat gij, indien gij nog eenige schikkingen te maaken hebt, die maaken moest - Zijt gij getrouwd Mijnheer? - kan ik u hier, in het schikken uwer zaaken, behulpzaam zijn? ik weet, dat gij, ter verrichtinge daarvan, op reis zijt’ - zie hier het antwoord - ‘Alle mijne beschikkingen heb ik gemaakt vóór ik op reis | |
[pagina 25]
| |
ging; ik ben niet getrouwd maar ik bemin, en dit, denk ik, is de reden dat ik minder bedaard van deeze wereld scheiden zal, dan voor mij wenschelijk is, en voor een' Christen voegzaam; ik lijde onuitspreekelijk, en bemerk wel, dat ik weldra of beter, of dood zijn zal - Gode zij dank, dat ik met de ontwaking mijner reden, mijnen weg zó heb uitgekozen, dat het uur des doods voor mij niet verschrikkelijk - wel ontzachlijk - zijn kan - kunt gij mij niets anders meer voorschrijven?’ - ‘Niets,’ was het antwoord, ‘wèl dat u zoude verligten, doch tevens hoogst nadeelig weezen’ - ‘Geduld dan; zó kan het niet lang met mij aanhouden’ - de Doctor bleef in de kamer, en walter wees mij dat ik mij voor zijn bed zoude nederzetten: ik deed dit: hij zag mij pijnlijk doch sterk aan; vattede mijn hand, en poogde mij moed inteboezemen! - hij sprak, bij tusschenpoozingen, veel, alles mijn eigen nut betreffende; ‘Zie eens de groot,’ zeide hij onder anderen: ‘hoe gelukkig men sterft, als men wèl op dwaasheden en zwakheden, maar niet op verbreking der Godlijke wetten heeft terug te zien: ik heb onder Gods zegen mij zelven opgevoed: ik was vroeg ouderloos: niemand nam veel deel in mij, maar het gezond oordeel dat God mij gaf, een gezetten afkeer van ongeregeldheid, eene groote werkzaamheid en de noodwendigheid, om door mijne vlijt en eerlijkheid in de wereld voordtekomen, strekten allen daar | |
[pagina 26]
| |
heen, om mij met voordeel aan mij zelven bekend te doen worden: de ommegang met de beste menschen, die ik in mijnen kring ontmoette, was mij onuitspreekelijk nuttig, en dewijl ik ieder uitgespaard uur met hun doorbragt, of daarin mij toelag, om nog andere dan koopmans kundigheden te erlangen, gleeden mijne jaaren gerust voorbij: ik beminde het leven ook als een oefenschool voor een ander leven, en indien het den Hemel behaagd hadde, mij niet zo vroeg wegteneemen, ik zoude gepoogd hebben, met eene verdienstelijke vrouw mijn geluk uittebreiden, en als man en vader, mij in mijnen kring eenige achting te bezorgen; doch het schijnt dat mijn leven ten einde loopt; zo gij mij bemint als uw vriend, bewandel dan den weg der deugd, wordt nuttig in alle betrekkingen die gij voor u ontdekken zult: bedenk dat hoogmoed de gezellin der dwaasheid is - dat wij hier veel te veel te werken hebben om onzen tijd in bespiegelingen te verkwisten: bedenk dat deugd in den aanvang strijd is, maar dat hij, die uit eerbied voor God poogt te overwinnen, zalig zijn zal.’ Hij zweeg, en lag geheel stil - de koorts verhief zig weêr, hij ijlde verbaasd; sprak veel, en altoos met Juffrouw hofman; kreeg van tijd tot tijd stuiptrekkingen; wilde woeste aandoeningen, die mij door angst en medelijden deeden wegkrimpen - de Docter kwam; hij zeide dat dit de crisis der | |
[pagina 27]
| |
ziekte was - meer kon hij niet zeggen - tegen den morgen viel mijn vriend in een diepen slaap, die ik duchtte dat zijn laatste zijn zoude - de koorts liep af, en toen de Doctor wederkwam, helderde zijne oogen op: hij vond mijnen vriend veel beter - doch zo zwak dat die niet in staat was een eenig verstaanbaar woord te spreeken - De steekende pijn was verdwenen; het hoofd helder; een zacht zweet, ruimer ademhaaling - ‘Houd moed, Mijnheer!’ zeide de Doctor, ‘ik begin te hoopen’ - naauwlijks had hij dit gezegd, of ik viel den eerwaardigen ouden man met vervoering om den hals, en betoonde hem eene gevoeligheid, die hem deed zien hoe dat woord mijn ziel geroerd had. Dus verliepen er vier dagen, geduurig beter wordende, en thans is hij oogschijnelijk buiten gevaar. Nu wilde ik den brief afzenden, doch ik bedacht mij: het zal beter zijn dien nog eenige dagen optehouden, om u aangenaamer nieuws te kunnen overbrengen - immers zo als ik hoop en bid. Alles gaat naar wensch - mijn vriend is nog zwak, maar genoegzaam hersteld, en deezen middag hebben wij bij den Doctor op zijn Buiten gegeten: hij haalde ons met zijne vrouw in zijne koets af: het was een aangenaame dag, en het gezelschap geheel-en-al ingericht naar onzen smaak: beschaafdheid, verstand, Fransche inneemende voor- | |
[pagina 28]
| |
komenheid, vrolijkheid die binnen de behoorelijke paalen blijft, vergrootte de aangenaamheden van een zeer goed middagmaal: nooit was ik zo verheugd, zo dankbaar, zo wèl te vreden! o! nu ik mijnen vriend behouden heb, weet ik niet, wat te doen, om hem te overtuigen van mijne hoogste achting en vuurige genegenheid - nooit was ik zo aan hem gehecht, dan sedert ik in gevaar was van hem voor altoos te verliezen; hoe ijs ik nog op dat denkbeeld! - O mijne lieve moeder! ik kan u zijne bedaardheid, zijne welgevestigde godsdienstigheid, zijn beminnelijk charakter, altoos werkzaam, helder bedaard, altoos gelijk, nooit naar waarde afbeelden: zijne doodlijke ziekte heeft hem bij mij op alle mogelijke wijzen bekend gemaakt, ik heb zeer onderscheidene deugden in hem ontdekt, ook die ik niet zo sterk vermoedde. Daar ontvangt mijn vriend een' brief van Juffrouw hofman - hij las dien met veel aandoening, doch die heeft niets nadeeligs uitgewerkt - uit dien brief zien wij het ongelukkig geval van den Heere wildschut, en den dwaazen stap zijner ongelukkige dochter - ik heb zeer zeker van arkel alleen, dat is te zeggen onverzeld van Juffrouw wildschut, te Rheims zien doorrijden: en wel zo duidelijk als ik het monument uit mijn venster zag, waarvoor zij, in een postchaise zittende, een oogenblik stil hielden, om het wat nader te bezien: ik kan u niet uitdrukken hoe ik het arm meisjen beklaag: 't zij dat hij haar verlaten heeft, of | |
[pagina 29]
| |
niet; hij is zo ondeugend dat zijne zuster, die ik, nu ik met bedaardheid mij haar herinner, beter ken, dan toen ik bij haar was, hem alleen overtreft: hoe jammer is het, mijne lieve Moeder! dat zo een bekwaam man, zo geheel buiten God en de deugd omzwerft! - wat heeft hem zo doen ontaarten van zijnen oorspronglijken aanleg? - is het hoogmoed? is het toomelooze wellust? - of hebben beiden zijne zedelijkheid derwijze verbasterd? ik weet niet genoeg van zijne historie, om dit te beslissen. Ik denk, dat vóór mijn vriend zijne zaaken hier in orde heeft, (en hij heeft mij in staat gesteld om hem ook daarin zeer dienstig te zijn,) er nog wel veertien dagen zullen verloopen, vóór wij vanhier vertrekken, om met kleine dagreizens over Duitschland terug te komen: ik groet mijn waarde Vader en Oom met de grootste onderdaanigheid, en durf u allen verzekeren, dat ik voortaan beter zal beantwoorden aan aller verwachting: hoe onwaardig ware ik anders het gezelschap, het onderwijs van mijnen onwaardeerbaaren vriend! - ik zal een' brief voor Juffrouw hofman hier insluiten, die ik op het vertrek mijns vriends reeds heb afgeschreven - Ik omhels u met kinderlijke liefde en eerbied, mij noemende,
Uw zoon en dienaar,
c. de groot. | |
[pagina 30]
| |
PS. Groet toch mijn besten frans, mijn goeden, getrouwen vriend! aller hartlijkst. |
|