Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 5
(1796)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
waarde zuster!Vergeefsch poogt gij mij tegen mijne vrienden optezetten: alle uwe grappen zijn om niet: hoe! ben ik dan geen practiseerend Advocaat? heb ik mij niet geoefend in de rechten en wetten, zo wel die der maatschappij als die der Natuur? heeft mijn gezetten afkeer van onrecht en geweld, mijne keuze niet tot deezen staat doen neigen? leef ik niet in 't midden mijner daardoor verkregene vijanden? - gij zijt eene groote zedelijke heldin, eene voorbeeldige hervormster! - men kan 's Keizers vriend blijven, al bespot en belacht men een goedaartig meisjen over haar huislijk getuntel, vrede met de | |
[pagina 2]
| |
wereld houden, en zeer bedaard blijven: maar als men te doen heeft met onrecht en geweld, met magt en loosheid, met rijkdom en aanzien; als het er op aankomt om schraapzuchtige edele vrekken, het afgeperste goed van een armen arbeider, of eerlijken, doch weerloozen boer te doen wedergeeven; om magtige overtreeders van 's Lands wetten te dwingen der wetten hulde te doen, en vergoeding te geeven; dit is het werk niet van scherts en boerterij, zelfs niet eens der koele reden: hiertoe moet de hulpbende der driften op de been en te wapen komen: hij die in zijnen stand, en om recht te kunnen doen erlangen, zulke driften nodig heeft, en te werk stelt, kan niet altoos zo bedaard, zo eenparig zoetsappig in zijns vaders huis terug keeren; heeft zijne trekken zo niet onder zijn bestuur, dat hij niet wel eens de onvriendlijke broeder schijnt aftebeelden; als de ziel niet kalm is; als de geest in oproer is tegen de onrechtvaardigheden der menschen; als de ondervinding ons leert, hoe veel moeite men zig geeven moet, om alle de wetten te handhaven, tegen gierigheid en bedrog, tegen geweld, en verleiding; hoe veel welspreekendheid men verspillen moet om den rechter te overtuigen, dat de gepleegde daad eens magtigen, uit overheersching en schurkerij bestaat, toereikend om een armen daglooner of gemeen burger aan de galg te brengen; dan kan men dikwijls in zijn eigen huis zo afgetrokken door, zo vervuld met, het groot oogmerk 't welk wij ons stelden, zijn, dat | |
[pagina 3]
| |
men niet altoos alle de onderscheidene betrekkingen waarin men is, naauwkeurig ziet, of zig daar naar regelen kan: men heeft wel eens de behoefte om zijne verontwaardiging wat luchts te geeven, door een' graauw of haastigheid. Dit ter verschooning van die opstuivendheid, die norschheid, waaromtrent mijne kwelgeestige zuster, nu en dan, ik beken het, wel iet te lijden heeft; gij kunt niet twijfelen of ik u bemin, en als het hart goed is, schikt zig alles nog al weêr: mannen, na genoeg in mijne omstandigheden, mogen mij wel bedanken dat ik hen zulk eene verschooning aan de hand geef. Waarlijk de vrouwen, de meisjens, en ook gij, hebben niet veel reden, om te roemen op haare pedante, heldere, minzaame zielsgesteldheid: wat verzoeking hebben zij, (indien zij een dagelijks verstand hebben, van anderen spreek ik niet;) om optevliegen, om stuursch, om bijtend te zijn? zij zitten stilletjes haar handwerken te doen, zien geene menschen dan in het best humeur, en die komen om haar te bezoeken, om den tijd aangenaam te verslijten: wij mannen vliegen er op uit, zijn overal, en overal omringd van allerleien slag van volk; geduurig ontmoeten ons onaangenaamheden, zorgen; geduurig botst men aan; geduurig redentwist men, en maakt zig het hoofd warm: onze eerlijkste poogingen mislukken, of zien wij gegedwarsboomd; om alle die redenen zijn de mannen, die in hun japon en op hunne sloffen zo huis- | |
[pagina 4]
| |
lijk zijn als hunne vrouwen, zelden zo driftig als jonge knaapen die er op uitsnuiven, en werk vinden. Vader jacob was zulk een beuzelaartjen niet, toen hij bij zijnen Oom, den gierigen laban, de kudden hoedde, als toen hij in zijn moeders keuken allerleie delicatessen leerde kokkerellen, en voor zijn' vader de tafel dekken: david, indien hij altoos herder gebleeven ware, zou voorzeker nooit met zo veel kracht de oorlogen des Heeren gevoerd hebben, noch de halstarrige Jooden zo dikwijls naar zijn hand gezet: en hoe dikwijls toont gij, meisjens en vrouwen! ook niet, dat al uw verwijt van haastigheid en oploopendheid ons toegemeten, geheel ongegrond is! vliegen veelen niet even wild op tegen eene arme dienstmaagd, om het breeken van een kopjen of tafelbord, dan wij tegen onze knechts over het vergeten van een boodschap, dikwijls van het grootste gevolg voor een geheel huisgezin? uit dit alles zult gij begrijpen, dat mietje mij wonder wel dient: zij zal mij, 't is waar, daar ik wat heet gebakerd ben, door haar getalm wel eens doen opstuiven; doch dat zal wel wat wennen, en zoetaartigheid breekt ook in haastige, doch goede lieden altoos den grootsten slag: zo een uitval komt ook erger toevallen vóór; als men zo van tijd tot tijd eens van binnen ruimte maakt, blijft alles gezond, er heeft geen wrok, geen kaauwen, geen zwaarmoedig in zig zelven morren plaats; dit alles maakt echter het leven veel lastiger, en ondermijnt altoos | |
[pagina 5]
| |
de onderlinge genegenheid: de beledigde partij blijft altoos aan den besten koop: een man, die zig in zo een luim heeft toegegeven, en goede woorden kreeg, zal misschien in die korte razernij nog doller worden, om dat hij niet aan den haal komen kan: doch wacht een paar minuten, en hij zal staan kijken als een vervaarde gek: hij wil en durft de vrouw niet toespreeken - allengs doet hij vergoeding, belijd in de armen zijner vrouw, dat hij een elendig schepzel, een haastige gek is: vrouwtjen is daar wel van overtuigd, spaart hem de moeite van daarover uitteweiden; men maakt vrede, ja van harte, en vrouw blijft aan de volle eer, zij krijgt meer voldoening dan zij begeert - zo gaat het, betje. Lees nog al voord, het is tot uw best, kind, dat ik u onderwijs; vrolijke, dartele levendige meisjens, met één woord betje's stamhorst, kan een verstandig man niet dan bij geluk en in de vlugt treffen: het valt zeer moejelijk, ooit haar aandacht lang genoeg vasttehouden; zij zien alles los en luchtig over, en alles in een helder, zo al niet bespottelijk daglicht: er zijn maar weinige zaaken waarover zij ernstig denken - godsdienst en vriendschap, al het overige komt weinig in aanmerking - hoe is zo een meisjen te beduiden, dat duizende dingen, die ons veel overpeinzens, veel moeite kosten en ons wel eens uit ons humeur brengen; dat peinsen, die moeite, die ongelijkheid aan ons zelven waardig zijn? zij bezitten echter goed oordeel en helder verstand genoeg, om, wilden zij, daar- | |
[pagina 6]
| |
van overtuigd te worden, doch zij hebben den hooi van dat bedaard wikken en naauwkeurig overweegen, om te zien of de dingen die ons zo sterk aandoen, dat zij de genoemde gevolgen bij ons hebben, ook in betrekking staan met die pligten, en dien godsdienst, die zij zelven voor zo uitmuntend erkennen; zij zouden anders zien, dat, bij voorbeeld, de lust tot rechtvaardigheid, de liefde des vaderlands, den jongeling kan doen bloozen van verontwaardiging, zo dikwijls hij ondervindt dat zijn ijver voor beiden, of met koelbloedige onverschilligheid beschouwd, of met spot en schimp uitgelagchen wordt; als hij hoort: ‘Waar bemoeit gij u al mede? kunt gij al het kromme recht maaken? gij zult weldra met den naam van bemoeial ter kerk gaan; de menschen zijn niet te verbeteren; men moet de wereld neemen zo als zij is;’ enz. - zie, betje, zulke woorden maaken mij dikwijls averrechts, juist om dat ik zulk een goed oogmerk heb; zo gaarne het mijne doen wilde om het menschdom gelukkiger te maaken; ten minsten de onderdrukte partij voortestaan; en als nu zulke platjens als mijne vrolijke zuster, zig een pretjen maaken uit mijn ernst en ijver; als zij mij uit mijnen weg poogen te spotten, dan meen ik mij, door mijn eigenliefde, niet door mijne gevoeligheid, ten hoogsten graade optewinden, mij te troosten - zo al niet te wreeken op die stoute dingen: daar ik nu zeker niets dergelijks van een mietje te wachten heb, begrijpt gij zelve ligtlijk, | |
[pagina 7]
| |
dat zij mij boven anderen verkiezelijk zijn moet - zo des de liefde kan toestaan, dat de reden alleen een huwlijk sluite, en zo mietje mij niet afwijst, dan hebt gij uwe schoonzuster gezien - vrij uit - Juffrouw hofman moet veel verstand, veel geest, veele verdiensten hebben; doch daar zij u zo boven alles behaagt, zoude ik om eene nadere betrekking met haar niet durven denken: gij weet, beth-lief! hoe ons huislijk leven geheel-en-al bestaat uit spiegelgevechten, eenig en alleen oorspronglijk uit ons groot verschil in humeur, en de wijs waarop wij eeuwig en ervelijk alle voorwerpen beschouwen - hoe uw kwelgeest mijn ernst geduurig opjaagt; hoe uw spottend vernuft mijne bedaarde reden dikwijls het veld doet ruimen, terwijl gij al lagchend uit de hoogte uwer overwinning op mij nederziet; hoe ik ook schreeuw, en tier: ‘Lagchen is geen redeneeren,’ dat gaat u zo weinig ter harte, als mij de trotsche wenk eens door mij vernederden vreks, als ik hem dwing, het onrechtvaardig na zig genomen geld, tot een' penning toe, en met volle intrest, aftegeeven - gij zult ook zien, (en zeker om deeze rede,) dat zelden een broeder de intime vriendin zijner zuster zoekt: hij ziet te veel gelijkheid, en proefde te dikwijls van de vruchten des lands: hij bedankt er voor, om van de eene slavernij tot de andere overtegaan, of zulk eene hulde te doen aan den zo dikwijls betwisten smaak zijner zuster - biegt eens op! zoud gij nog niet liever eenen van veen trouwen, dan mijn | |
[pagina 8]
| |
grooten, mijn eenigen vriend? juist om dat de eerste zo weinig, en de laatste zo heel veel heeft van den armen drommel, dien gij den bijnaam gaaft van pieter-baas? Waarom geeft gij u echter altoos zo veel moeite, om voor mij eene vrouw te zoeken? bedenkt gij dan niet, dat gij mij in uw ongehuwden staat, en in onzes ouders huis nog zo hoog noodig hebt? al ware het maar om u bedachtzaam, geduldig, en inschikkelijk te maaken - onze ouders geeven u wel goede lessen en een goed voorbeeld - doch zij brengen u niet in de gelegenheid om te kunnen toonen, in hoe verre gij het in alle de vrouwlijke deugden gebragt hebt - zonder mij ware alles bespiegeling gebleven - hoe moeit het mij, u geduurig te moeten herinneren: nu, gij zijt nog jong, als gij wat ouder en wijzer zijt, zult gij mij dies te hartlijker bedanken. Als ik eens tijd heb, en mijn geest opgehelderder is, kon het gebeuren, dat ik u eene lijst voorlas, waarop ik alle meisjens die ik deeze zes laatste jaaren leerde kennen, geschreven heb, en dan zult gij zien, dat geen uwer vriendinnen te Amsteldam op die lijst met een No. getekend staat. Maar, ik zou wel vergeten u te vraagen, hoe het met u en den vriend van veen staat? ja ja, ik weet van 't geheim - get, beth-lief! top hem, hij zal, door u wat verhanseld, en gij door hem wat verbeterd, u nog al best voegen. Ei lieve, schrijf mij toch weêr een langen brief! | |
[pagina 9]
| |
gij weet niet, kind, hoe aangenaam hij mij was, al strekte hij niet om proeven op mijn geduld te doen - het is hier zo stil, zo eenzelvig, zo alles op zijn plaats, nu gij, woelwater! hier niet zijt, dat vader en ik daar dikwijls aanmerkingen over maaken - wat is dat leven zonder vrouwen toch druiloorig! neen, het bevalt mij in 't geheel niet: ik hoor niet eens lagchen, niet eens zingen, niet eens boven mijn hoofd roezemoezen: de honden zitten zo bedaard en stil als oude wijsgeeren: geen een meisjen is hier te zien: de bloemen in de bloemvaazen zijn zo verlept en treurig, de kamer is zo niet in orde, en dat alles om dat mijn allerliefste beschikal, mijn levendige bethje hier niet is - vader en ik zijn zeer vergenoegd, en zitten wèl te praaten, onder het eeten; doch ik weet het niet, het mooje is er zo af, en ook, ik ben zo gewoon door u gekweld te worden, dat die gerustheid mij niet meer smaakt - ‘Ik zie,’ zeide vader daar even, ‘ik zie met het grootste verlangen, uw moeder en zuster terug; dit leven bevalt mij niet, pieter!’ - wij staan ook zo vroeg niet op; wij zitten zo lang na het avondeeten niet bijéén; wij hebben elkander zo niets te zeggen, en hoewel geen zoon zijnen waardigen vader tederer kan beminnen, hooger achten, of dankbaarer zijn, dan ik den mijnen, zo kunnen wij het echter niet altoos praatend houden - praatend zeg ik, en tusschen huislijk praaten en een geregeld discours voeren is een onafmeetbaare afstand - wij hooren ook | |
[pagina 10]
| |
niet eens zo wat nieuws, zo wat potzigs, en ik verzeker u, dat wij in al deezen tijd nog niet eens smaaklijk gelagchen hebben, hoe groote liefhebbers wij ook zijn, om in de vreugd te deelen - kom des zo dra gij kunt, en ik zal met alle uwe gebreken u hartlijk welkom heeten; u nooit naar sint felten wenschen; u nooit meer... maar wat behoef ik alles te schrijven? ik schrijf zelf aan Moeder, zo doet ook Vader, over de omstandigheden van Oom - A propos, Mevrouw lenting heeft aan haar' man een nieuw schelmstuk gepleegd - zij heeft hem zaaklijk van den huig geligt, en de Burgemeester heeft zig in 't hoofd gehaald, daar zijn gramschap zo duidelijk over te toonen, dat het gerucht maakt - arme gekskap! wat deed hij in de galei? - Het papier waarom gij schrijft gaat hier nevens; doch Juffrouw hofman, die ik eerbiedig groet, moet zig laaten beweegen, om uwe belofte te voldoen - Ik omhels u met mijn geheel hart, en teken mij,
Uw vriend en broeder
stamhorst. | |
waarde zuster!Hoe vreemd mij uwe onlangs gedaane vraag ook voorkwame, bevind ik echter, dat zij, nu ik die meer aandachtig overweeg, al vrij wèl gegrond is; indien het mogelijk ware met u daarover, eenige mi- | |
[pagina 11]
| |
nuten vertrouwelijk te praaten, zoude ik niet weigeren, u over die vraag mijne meer uitgewerkte gedachten te zeggen: zo gij nu echter tijd en lust hebt, zo gij geduld bezit, om naar mijn pen te luisteren, dan zal onze afwezigheid niet beletten u die gedachten te doen weeten.
Uwe vraag was deeze:
‘Zoude men niet een geestig onderwijs kunnen vormen, uit de gelijkheden die er zijn tusschen de wetenschappen en fraaje kunsten; en tusschen de gebruiken en de zeden der lieden, die zig de fatsoenlijke, en die wij burgermenschen - de aanzienlijken noemen?’ Hoe zeer ook gewoon aan uwe invallen en bedenkingen, en hoe dikwijls de ongemeenheid dezelven kenmerken, was echter deeze vraag mij magtig vreemd: juist om die reden dwaalden mijne gedachten daarom heen; ik liet niet los; zij, die mij die vraag deed, kende ik voor eene onzer met gezond menschenverstand, zo wel als met geest bedeelde meisjens - reden genoeg, om er mij mede bezig te houden: (met u, of met uwe vraag? - met beiden.) Wat dunkt u? zou men om aan uw oogmerk te voldoen, niet deezen of dergelijken weg kunnen inslaan? - en zouden in dit geval, de regels die ik voorschrijf, niet met zo veel nuts door onze jonge Schilders, als door onze jonge Dames kunnen | |
[pagina 12]
| |
gebruikt worden? - deeze regels zijn, voor 't minst, eerste handleidingen - mag ik mij niet vleien, dat zij, die belang neemen in de sexe, en in de schilderkunde, mij recht vriendlijk zullen bedanken voor de moeite die ik aanwend? - zie hier dan mijn' | |
Eerste regel.Het edel origineel blijft onbereikbaar voor hen, die niet veele leerzaame uuren in het nutte school der navolging gesleten hebben - de kunstenaar of kunstenaares die in dit vak eens hoopt uittemunten, moet eerst een geruimen tijd copiëeren. | |
Tweede regel.Het schoone papier der kindschheid, wordt door de eerste trekken der opvoeding doorgaands zo weinig verfraaid, als de schoolboeken der jongens door de eerste streeken, en halfronden der tekenkunde: maar ook hier kunnen ijver en aandacht wonderen doen: leveren zij dagelijks geene proeven van groote vorderingen? o dan hebbe men niets grootsch te wachten - alles blijft ondraagelijk middenmaatig. Ik ontken geenzins dat er tusschen onze hand en ons vernuft veele overeenkomsten zijn; maar ik meen echter, dat de volmaaktheid voor beiden niet even ligt te verkrijgen zij - ja zelfs dat men gemaklijker een gebreklijken omtrek, dan eene verkeerde daad kan verhelpen. | |
[pagina 13]
| |
Zij die het wezen der schoonheid tot deeze hoofdstoffen oplossen: ‘Fraaje kleur, keurige evenredigheid, fijne kiesche gelaatstrekken,’ handelen al zo grillig, als zij, die van een schoone schilderij deeze definitie geeven: ‘Zij beantwoordt aan de werktuigkundige bekwaamheid der grootste Kleuristen; en is ontworpen naar de zuiverste omtrekken der verhevenste tekenkunst.’ Wij zullen ons alleenlijk bij uwe sexe houden; dit zal geen nadeel aan het stukjen doen; wel dan. De vrouw die, op den duur behaagen wil aan het bedaard, vast oordeel eens verstandigen mans, moet een charakter hebben, dat geheel en altoos vrouw is; maar in dat charakter moet tevens zekere overeenstemming zijn van alle de deelen tot het geheel; in deezen gelijkt zij naar een Historiestuk: maar voldoet dit ooit een' waar kenner zo de groupen slecht verbonden, en de tekening gebrekkig is? - de kenner eischt - éénheid in de daad, en schoonheid in de uitvoering - dan, nu zie ik in de buitenspoorigheden der fijnen en coquetten eene merkbaare overeenkomst met de schroomvallige nauwkeurigheid, en de dartele losbandigheid, die den stijl - de manier - den smaak van sommige schilders kenmerken. 'T is waar, daar zijn vrouwen, die een' graad van vrijheid verre boven het betaamelijke weeten te verbinden met de treffendste bekoorelijkheden: nog onlangs waren wij daar onthutste aanschouwers van: zulke vrouwen zijn schilderijen van paul ve- | |
[pagina 14]
| |
ronese; haare stoute trekken roeren veel sterker dan ooit in het beperkt vermogen der koele zindelijkheid, en geestlooze regelmaatigheid, zijn kan: maar keuriger mannen dan het gros, vinden echter altoos oneindig meer behaagen in die juiste, halfbedekte, altoos terug wijkende stilheid, die steeds binnen de perken der bloôheid blijft: deeze soort van mannen, noem ik de bijzondere hoogschatters van correggio's edele schoonheden. De oplettende verkeering in het groote schilderschool der beau monde, heeft mij nog een derde soort van vrouwen leeren kennen: het zijn die Dames die de kunstgreep fix hebben, om door de stoutste afwijkingen van het betaamelijke, door 't verwaarloozen der gebruikelijkheden, door losse invallen, door vreemde grilligheden, door in 't oog vallende onregelmaatigheden in den opschik, verwonderaars optedoen: gij kent, (immers uit zijne tekeningen,) den grotesquen piper? wel nu, onze Nicht H... geeft hem in deezen niet voor; en welks penseel is uitspooriger? Ik wenschte echter dat deeze Dames altoos begrepen, ‘Deeze kunststreek is nooit met een gewenscht gevolg in 't werk te stellen, dan door waarlijk schoone vrouwen, die een schat van gezond oordeel, immers oorspronglijk vernuft bezitten; want daaraan zijn zij alle haare overwinningen verschuldigd.’ Er zijn dunkt mij, zo veele soorten van welgemanierdheid als onderscheiden stijlen in de schilder- | |
[pagina 15]
| |
kunde: daar zijn waarlijk schoone schilderijen, alhoewel zij het werk der eerste meesters niet zijn: ik noem meer dan ééne vrouw beminnelijk, al ontbreekt haar de schoone welgemaaktheid eener Mevrouw P...; het is geheel onnodig, dat wij om oogen te trekken, van anderen verschillen: men moet alleen maar nooit het belagchelijke copiëeren, of iet onderstaan, dat boven ons vernuft of onze bekwaamheden is. Het waare in de houding, de kleeding en de uitdrukking, hangen zo verbaasd veel af van de charakters, de omstandigheden, de bedoelingen, dat men in dit opzicht niet veel kan bepaalen, of tot vaste regels brengen: zie hier dan eenige losse aanmerkingen. Wie kan ooit in twijfel trekken, of de houding, de kleding, de beweegingen eener koordendanseresse, dezelfde zijn kunnen als die eener Dame, welke naar een bal gaat om te dansen? Zo lang eene vrouw zorg draagt, dat zij der strikte betaamelijkheid hulde doe, mag zij, onberispt, een volkomen gebruik maaken van alle de vlugge, losse, lenige rijkheid haarer welgemaakte leden; want in deezen gelijkt zij naar een' schilder, dien de anatomie ter onzichtbaare leidsvrouwe strekt. Niets anders is het met de kleding; zo lang zij maar in 't oog houdt, haare jaaren, omstandigheden, haaren rang, haar charakter, en de gewoonte. Ik kan het niet helpen, maar nergens vind ik | |
[pagina 16]
| |
meer gelijkheid dan tusschen de ont-dekkende leer der kledingkunde, en het naakt-schilderen: alles wat men daaromtrent zeggen kan, slaat op beide deeze kunsten even zeer: en de groote vraag is hier wel degelijk: Waar blijft de vrouw daar geene schaamte is? Goede beoordeelaars, en bekwaame schilders zeggen, dat er oneindig veel verstand en bekwaamheden noodig zijn, om het naakte, keurig en krachtig natevolgen: is dit te verwonderen? - als het naakte, (de arm bij voorbeeld,) niet schoon van kleur en edel van omtrek is, zal de afbeelding daarvan zo veel afkeer, verwekken als de afgebeelde.... maar hoe misnoegd zal de zedigheid zijn, als men tegen haar in houding en tekening zondigt? - zou ook een ligt zomergaas het oog niet genoeg voldoen, en de scheppende inbeelding genoeg werks geeven? Maar ik dien de volgende aanmerking hier nog wel bijtevoegen. De ervarenheid leert, dat het waare in de kleeding, veel meer afhangt van het gebruik en de mode, dan wel van de Natuur; bij gevolg eischt de voorzichtigheid, dat een meisjen, niet uitstekend fraai, zig nooit met een ontblooten boezem vertoone; hoewel zij nu naar de regels der mode en gebruikelijkheden, dit teken der sexe zonder eenigen blaam mag doen zien, zo kan zij evenwel niet dan | |
[pagina 17]
| |
ten koste van haar gezond oordeel in deezen de regels der mode volgen. De heerelijkste kledij, de prachtigste stosfen trekken geene oogen die daaraan gewoon zijn: het nieuwe, niet het kostbaare, verwekt aandacht; en een kiesch man word door het twijfelachtige meer geroerd, dan door de geheele beschouwing. Wat dunkt u, indien wij eens een leerboek opstelden, waarin alle de regels van zig wèl te kleeden bijéén gebragt waren? vrolijkheid en vernuft zouden ons misschien in eenen schertsenden luim daartoe in staat stellen: in dat werk zouden wij ook eens wat netter kunnen bepaalen: ‘In hoe verre persooneele schoonheid, het werk der Natuur, door de kledingskunst kan verbeterd worden;’ dit geschrift moest echter meer opzettelijk handelen ‘over de fatsoenlijke naaktheid onzer jonge Dames, die, of Amsteldamsch rijk, of zeer schoon, of ten minsten van ouden Gelderschen adel, of ..... zijn’ - wat dunkt u van den titel, zo wij die dus maakten? grondwetten voor het toilet.
pieter stamhorst. |
|