| |
Zevende brief.
De Heer hendrik van arkel, aan Mevrouw christina lenting.
Ik zou mij oneindig hooger aan uwe vriendschap verpligt achten, zo gij, mijne zuster, alle die onaangenaamheden waarvan gij zulk eene verbazend groote lijst aan het hoofd uws briefs plaatstet, eenig en alleen ter liefde van mij u getroosttet: maar ik ben
| |
| |
zo wèl overtuigd dat gij een werk als gij op u genomen hebt, uit eigene natuurlijke neiging verkiest, en met glans poogt uittevoeren, dat mijne erkentenis daardoor grootlijks daalt: gij had altoos, mijne lieve chrisje! een onuitdrukkelijk behaagen in onnozele luidjens te foppen; en uw gaaf om eene voor u voordeelige huistwist te bewerken is bekend bij mij, en misschien ook nog bij eenige slechthoofden die er de dupes van waren: oordeel nu hoe gerust ik ben op uwen bijstand, en hoe ik het noodlot danke, dat mij zo eene zuster en vriendin beschooren heeft! zo u echter nu of dan een weinig den moed ontzinken moge, bepaal dan uw oog op al het zoete dat er altoos voor u lag in u te wreeken - te wreeken, op een' man die gij door alle uwe kunstige natuurlijkheid niet zo verre kondet winnen, dat hij u meer dan stijf beleefd, en ijskoud onverschillig behandelen wilde; daar evenwel voor mij het grootste voordeel uit dit alles moet ontstaan, beken ik gaarne zo zeer aan u verpligt te zijn, als ik aan geen sterveling immer zijn kan, en dat gij meer dan ooit staat kunt maaken op alle de diensten, genoegens en vermaaken welke in mijne magt zijn, of zijn zullen, wanneer ik in 't bezit mijner beoogde schatten zal gekomen weezen.
Dat u de conversatie van deeze twee maloten niet smaakt, daar heb ik niets tegen; doch mij dunkt, dat eene vrouw van uw verstand meer haare partij moest neemen, omtrent het manlijk gedeelte des gezelschaps dat gij hier meest altoos aan tafel vind:
| |
| |
het moest wel aartig voor u zijn, dunkt mij, u te bevinden bij zulke wezens die volstrekt antipooden zijn van alle die huppelende - snappende - flikkerende - liflaffende Petits-maîtres, die zeker niet dan een paar oogenblikken kunnen doen lagchen, en die als zij hun armzalige anecdotes en flaauwe complimenten hebben uitgepiept, alle hunne onderscheidene mooje rokken, en snuifdoozen, en horologes enz. getoond hebben, niet in staat zijn om de minste aandacht optewekken; zelfs niet door hunne nageaapte grillen.
Slapperloot chrisje, dat ontschiet mij geweldig; ik ken eene vrouw die altoos, als zij in zulk gezelschap zijn moet, zegt: ‘Dit is alweêr een cabinet van garnituuren, dat mij meer vermaaks geeft dan dat bloedlaauwe, alledaagsche gebubbel van onze zogenaamde wèl opgevoede mannen.’
Wat mij betreft, ik zie met genoegen alle die gekken, die het hunne aanbrengen tot algemeene welvaart en overvloed, en die dus ook geen ander beweegrad in hunne loome zielen hebben tot werkzaamheid, dan rijkdom: maar genoeg daarvan: beter gevalt mij uwe gevolgtrekking, indien gij dit huis gingt verlaaten, als zijnde gij dan met den Heer des huizes zo verre eens als hij zelf zoude kunnen wenschen: ik beken ook dat gij hem beter kent, dan ik hem tot nu toe kende, en sta u toe, dat Mevrouw stamhorst, eene voor mij geduchte partij worden kan, indien, zo als gij zelf aanmerkt, indien wij dat niet beletten; uw begin daaromtrent
| |
| |
is meesterlijk: dit zal alles wat zij zegt of doet bij haar nicht verdacht maaken; en als wij daarvan zéker zijn, lach ik met den fraaisten brief dien zij schrijven zal.
Uw vermoeden omtrent Juffrouw hofman onderzoek ik niet; doch hoe dit zij, ik durf het niet waagen, om haar in ons vertrouwen te neemen: gij moet des nog op een ander hulp- en huis-middeltjen bedacht zijn, om ook haar voor keetje nutloos te maaken: wat zwaarigheid, zo gij dat kind wijsmaaktet, dat Juffrouw hofman, mij, zo wel als Juffrouw betje, (en beiden, dit kunt gij zweeren, is even waarachtig,) niet ongunstig was; dat ik u dit reeds voor eenigen tijd beleden heb; enz.; gij kunt oneindig schooner borduuren dan ik; ik geef u alleen het eerste schetsjen: vrees niet dat dit ongeloovelijk zal voorkomen, bij een meisjen als keetje: zij is zo dom dat zij niet weet, ook bij naam, wat het zij te twijfelen of natedenken: indien gij uwe vriendin daar ook van overtuigen kunt, zal zij den besten raad, die door dit kanaal komt, verwerpen! en! en! indien het verbod haars vaders de zeer natuurlijke uitwerking heeft die ik bij haar daarvan verwachten moet, hoe zal dan haare eigenliefde gevleid worden, als zij ziet dat zij de koningin van het bal is, en dat noch het fortuin van haare nicht, noch de schoonheid haarer vriendin, mij konde bewegen om haar mijn geliefden persoon toetewijden; ik, die alleen bedrijveloos leef, om dat ik een amt wacht; ik, die de vermoedelijke erfgenaam ben van
| |
| |
onzen rijken neef Quaker williams! vergeet niet daar ook uw voordeel mede te doen; dan zal zij te meer gelooven dat ik haar en niet haar geld boven alles bemin, wat er in de heele wijde wereld zijn kan: ik vlei mij ook, dat als gij den twist nog wat hebt opengehouden, gij dan ook de malle moeder onder de kuur zult neemen?
Gij raadt om beter voor den dag te komen, ik wensch niets liever, want domheid daar afgerekend, zo is dit meisjen waarlijk begeerelijk genoeg voor het oog; maar ik wilde mijne maatregels vast neemen, en haar niet gewennen aan liflafferijen: ik moet haar in ééns overmeesteren, door haar de vuurigste liefde, en de grootste tederheid, en de hoogste achting, en zo al voords te betoonen; hoe ik daar toe kom, weet ik niet: nooit is dat hamers gekjen alleen, en gij weet, dat er als dan geen beginnen aan is: ei lieve, chrisje! vind de gelegenheid uit, en ik zal u toonen dat ik verdien uw broeder te zijn.
Evenwel, de liefde moest mij niet verlakken; het meisjen is schoon, jong, beminnelijk voor het oog: vrees daar niet voor; liefde was maar ééns in mijn geheele leven mijne behoefte; doch nu ken ik die harsenschim voor het geene zij is: de sexe, chrisje; en haar alleen, heb ik noodig voor mijn geluk; ik meen evenwel mijn liefde tot de vrijheid opteofferen aan mijn belang; dat is, indien ik haare schatten niet kan meester worden, (en dit is het geval,) dan zal ik haar trouwen; nood breekt wet; en in- | |
| |
dien zij slechts alle mijne verkiezingen wil opvolgen; indien zij geen onderzoek doet naar mijne geheime historie, als zij mijne vrouw is, dan zal zij met mij niet ongelukkiger zijn dan de meeste vrouwen, die met knaapen van mijne soort, het huwelijksjuk draagen; ik beloof haar alles wat vrijheid en vermaak haar geeven kunnen, zo zij mij maar rijk genoeg maakt om alles met haar te deelen: dit moet het lokaas zijn om haar in 't net te krijgen.
Ik bedank u ook voor uw omstandig verhaal van het gesprek in uwe slaapkamer: van veen, mijn medevrijer! ha! ha! laat hem maar komen! voor zo een' druiloor vrees ik niet; dit zou ik mij schaamen.
Ik heb aan keetje geschreven, of liever ik ga aan haar schrijven: zo gij den brief goedkeurt, geef hem dan; en laat mij toch weeten alles wat er voorviel: vindt gij hem niet goed, smijt hem op het vuur, en zeg mij hoe ik schrijven moet.
O! ik zie zo wel als gij, dat haar vader mij niet dulden kan; wat raakt mij dat, indien zijne dochter mij bemint, en indien de moeder mij begunstigt? ik heb niets vuuriger te wenschen, dan dat hij haar met strengheid behandele - haar opsluit, zo zij van veen niet hebben wil; dan is het meisjen zo waarachtig 't mijne als ik nu leef: doch ik vrees, dat de moeder dit nooit zal toestaan, en dus uit goedhartigheid zelve mij tegenwerken: de drommel moest er meê speelen zo zij mij niet verkoos boven dien eerzaamen stemmigkijkenden van veen, die wel één van de leerlingen van pythagoras schijnt:
| |
| |
wat is zedigheid, eerlijkheid, eenpaarige goedheid! wat is alles, gesteld tegen een fixen vent, die zo bekend is bij de vrouwen voor een onderneemenden guit, omtrent haare sexe? of gelooft gij dat dit kind wijzer zijn kan dan zo veele geestige, verstandige vrouwen, die ik aan mijne overwinningskar gekluisterd heb? onze vriend pope heeft wèl aangemerkt, ‘dat iedere vrouw een gaauwdief in haar hart is;’ o de eigenliefde is zeer in haar schik, als zij ziet dat men haar den neusdoek toegooit, daar zij omringd is van zusterschoonheden: vaarwel! tot nader bericht van u - nu ga ik den brief schrijven; als ik mij maar kan doen verstaan van zo een mooi uiltjen!
T.T.
van arkel.
|
|