Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 3
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrijmijnheer!Ofschoon ik, om zo te zeggen, u niet gezien hebbe sedert ik als uw bruids speelnood op uw bruiloft kwam; want gij hebt veel omhanden, en ik heb zelden tijd als ik te Amsterdam kom, en hoewel ik | |
[pagina 56]
| |
nooit veel aan uw vrouw schreef of zij aan mij, dan wanneer zij mijnen goeden raad noodig had, en uit veel schrijvens dikwijls maar krakeel ontstaat, en om dat men, wil ik spreeken, zig met andere luî heur zaaken bemoejen wil, en denken de heele wereld te wijs te zijn, zo geloof ik nog al dat oude vriendinnen de pen mogen opneemen, als het er op aan komt om goeden raad te geeven, vooral als men zo schrikkelijk ver van elkander afwoont, en men zo niet maar een mantel heeft omteslaan, en mondling te spreeken, wat men te zeggen heeft: en gij mannen zijt met een jas of overrok aanstonds reisvaardig, dat nu voor ons zo niet is, om het zo eens te noemen, en ook ik heb veel kleêren, ik weet allemet niet wat ik aan zal doen, die ik zo allen op verkoopingen koop, en daar onze sijntje mij altoos over gekscheert; gij weet zij is altoos goed lachs geweest, en ik heb geen jassen noodig zo als veele vrouwen, die dan ook aanstonds gekleed zijn; en ook ieder zijn' zin, zo dat, er gaat somwijlen wel een heel jaar om dat ik van sijntje, noch zij van mij, taal noch teken krijg: en als ik eens een oogenblik tijd zou uitbreeken als ik in de stad ben, dan hebt gij ook altoos zo veele groote luî aan uw huis, en ik heb daar liefst geen doen mede, want ik zou nog liever aan het Hof in den Haag willen gaan, dap bij de meeste rijke Amsterdammers, zeg ik je; uw vrouw heeft mij wel honderdmaal ten eeten gevraagd, doch al die jonge Heertjens en Dametjens, daar vrees ik zo wat voor, | |
[pagina 57]
| |
en ook, gelijk bij gelijk; ik ben maar een burger vrouw, en nu zit ik in mijn schuit, die ik gehuurd heb, om met het goed dat ik in de Keizerskroon kocht, naar Rotterdam te vertrekken; en dewijl mijn gemoed eischt, dat ik u een' brief zal schrijven, neem ik deezen tijd, dat ik tog alleen zit, waar; want als ik t'huis kom, heb ik zo veel te schikken en bergen, dat er het schrijven wel in zal trekken: nu knort mijn man wel eens, om dat ik zijn huis tot een Haarlemmer pand maak, zo zeid hij, doch dit is fut, keesjen; als ik leêge kamers had, en eens eene goede vriendin wilde logeeren, dan zou hij misschien daarover pruttelen, en zuure gezichten zetten, en 't is beter dat hij mijne meubelen norsch aangrijpt, dan mijne vriendinnen: gij merkt wel waar ik heen wil? nu dit bokkingjen kan je in je zak steeken: zie ik ben recht en slecht. Oude vriendschap roest niet; en ik zou het ook altoos en tegen ieder voor uw vrouw opneemen, en zij voor mij; hoewel ik nooit voor of tegen uw huwelijk gesproken heb: ik zei altoos, hoor, sijntje, dat is uw zaak, gij moet met den man heutebeuten, 't zijn uwe boonen, gij zult ze moeten doppen: die een zotternij bakt moet haar opeeten; zij had een goeje stuiver geld, en kon zo veel vrijers krijgen als zij wilde; want zij zag er uit als een beeld, ja als melk en bloed; dat is maar waarheid: en gij waart in uw jeugd een rechte goede sul, en dat was goed voor sijntje, die wel in staat was om u te leiden: alle mans moeten geleid worden, | |
[pagina 58]
| |
dat is eene bekende waarheid, weet gij? en zij was nooit eene heibei, maar had gaarne haar' zin, en dat heeft ieder een gaarne: gij waart nooit een grompot of een gierigaart; gij durfdet uw vrouw ruim en breed geeven; maar ik had het nooit op uw zuster! ik dacht wel eens: dat zal bedroefd voor sijntje uitkomen, zo die zuster wildschut blijft regeeren; zij was mij veel te geleerd en veel te vroom ook, hoewel ik niet los over mijn geloof heen loop': en sijntje is wel goed, doch, is nooit zo geregeerd, ook niet van haare ouders, en althans een mans zuster, is daar nooit in staat toe; en uw zuster had zo verbaasd tegen uw huwelijk, om dat zij u veel liever aan de dochter van een' Poëet of Professor gegeven had, dan aan een meisjen dat haar hoofd niet met boeken brak: en ik beklaag altijd de vrouw die tegen den zin der famille in de famille komt, zij kan nooit voldoen: en dat kon niet met uw zuster; sijntje, dit wist ik wel, zou haar eigen hoofd volgen, en dat zou uw zuster moejelijk maaken, en de vriendschap niet doen groejen: haar ouders hadden haar zo lief, dat zij haar altoos haar' zin lieten doen; en uw vrouw heeft mij ook altijd gezegd, dat zij een hemel op aarde had, en vrouw en voogd was, en alles deed wat, en zo als zij het begeerde; en zei, dat gij de beste man van de wereld waart, en dat zelfs uw zuster zeer wel omtrent haar was, en nog nooit geschempt had op haare onbekwaamheid, om zeer goed te leezen of te schrijven; waarom zij zig dan ook had laaten overhaalen | |
[pagina 59]
| |
om het kind eene Gouvernante te geeven; maar Duuren is een schoone stad, doch Kortrijk ligt er digte bij, plagt mijn moeder te zeggen: de bordjens zijn verhangen; 't schijnt dat Mevrouw stamhorst op haar luimen gelegen heeft, om haar' haat te koelen; ik zeg altijd, zulke wijze luî, vooral als zij fijn zijn, vertrouw ik geen hair; stille watertjens hebben diepe grondjens: 't is een lange laan die geen bochten heeft, en men kan nooit zijden spinnen uit het oor van een varken. Uw vrouw heeft dan haar nood aan mij geklaagd, ik ben haar oude kennis, en zo digt als een pot: ik geloof wel dat zij u, (zo als zij zegt,) ook altoos uw' zin gegeven heeft; want zij is niet van liegen; dat zij om u te behaagen, wel honderdmaal in een jaar, met Jutten en Nooren, ja zelfs met Russen en Turken, aan haar tafel eet, zonder de menschen eens stuurs aantezien; en dat geloof ik heel wèl: zij is goed en goed lachs, en leeft als zij iemand dienst doen kan: en nu zij eens, om haar plaisir en met het beste oogmerk, een braave Dame verzoekt, een Burgemeesters vrouw ook nog, een vrouw, die, dunkt mij, naar het geen ik van haar hoor, zeer wel in uw' smaak had moeten vallen; nu stelt gij u aan dat het schande is voor u zelven, en een groot verdriet voor uwe arme vrouw en dochter: ik ben maar eene eenvoudige vrouw, die mij nooit met de zaaken van anderen bemoeit, en in mijn eigen huis genoeg te doen heb; maar mij dunkt dat zo Mevrouw stamhorst denkt, dat die | |
[pagina 60]
| |
Mevrouw geen goed gezelschap is voor uw vrouw, of dochter, waarom schrijft zij dan niet eens zelve, om haar haare fouten te toonen en te bestraffen? waarom praat zij om den kant? ik hou van voor de vuist: weet gij wel sinjeur, dat indien de Burgemeester het zoeken wilde, gij wel eens met hem aan den haal kondet komen? zo dat, ik zou mij wat beleefder gedragen; Koningen en Burgemeesters, want dat is al zo één volkjen - hebben lange armen: hoor, het is alles om u te dwarsboomen, maar dat merkt gij niet eens; toen gij trouwen wildet, verstond uw zuster dat niet, om dat het huwelijk te ongelijk was; maar als gij uw dochter aan een Benist geeven wilt, maaken dan die tweeerlei gelooven geen ongelijk huwelijk? mijn man is danig gesteld op de Benisten; 't zijn bij hem heele Heiligen; zo zijn de mannen! bij vreemden is het altoos beter: uw zuster moest liever een Kwaker of Hernhutter voor keetje zoeken, als men tog geen Gereformeerd man wil voordhelpen, zo als dien Heer van arkel: en al ware hij een ligte knaap, zó zijn de meeste jonge luî, en dan kon uw zuster haar Neef bekeeren, en brieven en gedichten schrijven, en zo had zij dan wat meer werks voor haar verstand en pen. Maar ik kan nog niet opeeten, dat zo een goed man als gij altoos plagt te zijn, zig zo laat opruiën tegen een eige vrouw, en dat om wat wijvenpraatjens: gij weet immers even weinig kwaad bij ondervinding van van arkel, als van zijne zuster? | |
[pagina 61]
| |
en zo men u voor uw trouwen verhaald had, dat uw sijntje niet puik puik goed was, ik geloof met alle uwe bloempapachtigheid, dat gij er opgeklopt zoudet hebben: en waarom zijt gij dan zo bokkig tegen een Mevrouw, die niets doet of de heele wereld mag het zien? al ware heur broêr nu eens een deugniet? is dat haar schuld? wel wie hoort er van! zie Mijnheer, zie Mijnheer wildschut, gij zijt een gaauw koopman, doch uw zuster is u veel te slim: en heeft keetje niet zo veel, ja veel meer geld voor hun beiden, als gij had voor sijntje en voor u? hij is geen koopman; maak een koopman van hem, zo gij niet wilt dat hij dat schoone amt zal aanneemen als het open komt: hij kan zeker u genoeg in de hand komen: uw vrouw zegt dat hij letters gegeten heeft, en van alles wat men bedenkt en niet bedenkt, weet te praaten: en ik verzoek, dat gij uw vrouw en kind toch niet in 't graf helpt door verdriet; en zo gij sijnjte haar' zin niet geeft, zal dat er op zitten; dat is eene familleziekte bij haar, en ik merk dat keetje even eens is al moeder; zie ik ben dood goed, maar mijn man moest met al zijn verstand, en boeken, en schrijven, en studeeren, mij niet beletten op verkoopingen te gaan; dat is mijn zaak; ik doe het niet zo zeer uit plaisir, (want ik gaêr daar veel kou en ongemak op, zo als nu weêr in deeze schuit, daarin ik vonk noch vuur kan krijgen, om dat er geen een stoof is, en ik juist onder mijne gekochte goederen geen een vind) - uit plaisir, dan wel uit pligt om mijn huishouding | |
[pagina 62]
| |
voortestaan, ik koop menig stuk schande koop, en al kan ik het nu niet gebruiken, het eet geen brood, en mijn man laat mij ook maar begaan om rust en vrede te houden; en ik blijve uwe goede vriendin,
margaretha richters. |
|