Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut. Deel 3
(1793)–Aagje Deken, Betje Wolff– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
goede vriendin en mevrouw!Ik had eerder een lot uit de loterij gewacht, hoewel ik er nooit een duit heb ingelegd, het is maar goed geld naar kwaad geld gegooid; en ik heb mijn eigen beurs veel te noodig voor mijne verkoopingen, dan dat ik daar aan doen zoude; want mijn man wint zo veel zesthalven niet, als de uwe dukaaten: 't is waar dat men van u lieden zeggen kan: Groot is het Hof,
Maar veel gaat er of.
en een gans heeft zo wel zijn veêren noodig als de zwaluw; maar wij bennen maar burgerluî, zo dat ik had eerder honderd duizend guldens uit der Staaten loterij verwacht, dan een' brief van u, in de Keizerskroon op de brouwersgracht: wacht laat ik niet liegen, ik heb evenwel nog eens een gulden vermorst in een loterij van zilveren lepeltjens en andere snuisterij; en wat dacht gij dat ik trok? - wel twee nieten in een boômloos mand- | |
[pagina 42]
| |
jen! neen dat raaje niet - een zilveren paplepeltjen, ik was toen een half jaar getrouwd, en de mijne was daar recht wèl over, het scheen hem wat te beduiden - ja de mannen zijn allegaêr mal op dat stuk: hij was zo kruiïg als of ik al een jongen zoon op mijn schoot hadt, en hem bierpap in den mond propte: de mannen zijn de kluchtigste schepzels op God's aardbodem: zij snappen altoos van kinderen, van lieve schoone kinderen, en naauwlijks loopen er een stuk of vier door het huis bombardeeren, en baljaarden, of het humeur is in de war, zij grommen op die zogenaamde lieve schoone kinderen, bekijven de moeders, en zouden wel begeeren dat die slooven met hunne heldenstukken, altoos boven in de haanebalken omkroopen, om Mijnheer tog het hoofd niet te vermoejen; komen er vreemde menschen, dan moeten de schaapjens uit de wieg gehaald, wakker gemaakt worden, ja uit de school komen, om ze te laaten bekijken: is hunne grootschheid voldaan, dan mag moeder zien hoe zij het met de kleinen maakt; dan is het: ‘Toe maar, pak op, ga na je moeder, of na school;’ en worden de kinderen groot en huwbaar, dan nog mag de moeder, die zo met hen getobt en gesjouwd heeft, die hen alles geleerd heeft, wat zij weeten en moesten weeten, nog niet eens over hun lot beslissen; zij moet dan te vreden zijn met den schoonzoon of dochter dien men haar geeft; al de moeite, zorgen, last en oppassens die zij had, is al vergeten, en is voor ons; doch de regeering over hen | |
[pagina 43]
| |
is voor de vaders: zou men het wel gelooven, indien men het niet bij ondervinding wist? zo dat, sijntje, gij moogt wel van geluk spreeken, gij had het koningjen uit den korf; een goed man, maar dat ben je ook waardig, dit is even zo veel; gij hield altoos een oog in 't zeil, en waart altoos vrouw en voogd, en alles was ook altoos wèl en goed zo als gij deed; ik begrijp des heel wel dat gij opkeekt of het te Keulen donderde, toen gij uw' man voor den eersten maal onvergenoegd zaagt, om dat gij, zonder hem daarover te spreeken, eene fatsoenlijke dame ontvangen had: en ik begrijp niet wat hij daar tegen kan hebben, zo zij eene braave dame is, en kan men anders van een Burgemeesters vrouw verwachten, die zelve de burgerij moet voorgaan? wel lieve Heer! zo ik mijn huis zo niet vol meubelen had, dat er geen logeerkamer overschiet, ik zou ook wel eens iemand verzoeken, en wilde wel eens zien dat mijn sinjeur dat kwalijk opnam! maar nu is het onmogelijk, ik heb mijn huis vol koopjens, anders koop ik niet, moet gij weeten; ik heb al die meubelen zo voor een appel en een ei, en om het halve geld; en zij zullen nog wel eens te pas komen, en zijn altijd hun geld waard'; en mijn man zal die wel vinden als ik in mijn kist leg, want dat is toch het laatste meubel dat men nodig heeft; gij zoudt niet gelooven (ja mijn lieve mensch, ik heb óók al mijn verdriet, dat ik binnen mijn deur sluit!) gij zoudt niet gelooven, hoe de mijne dan spinnen en grommen kan, over mijn | |
[pagina 44]
| |
koopjens en mijn in voorraad koopen: en als hij eens een haardjen of een kraamschut moet verzetten, en daar over een stoof of kinderstoeltjen struikelt, om bij zijn papieren of kleêren te komen, dan is de beer geheel los; dan gromt en pruttelt hij, en zegt wel eens een bastaartvloekjen, hoewel hij niet los in den mond is, dat moet ik zeggen; of gooit al den horlement zo ver als het stuiven wil, en dan word ik ook wel eens wat poestig; maar woorden vervliegen, en wij kunnen geen van beiden lang pruilen. Ik heb gisteren, op de verkooping keurlijk en keurlijk luiermandsgoedjen gekocht, 't was uit een Beniste boêl, en ook een doopdekentjen dat men door een ringetjen zou haalen; maar je moet het zien! nooit is er iet zo inkeurlijk gemaakt; en indien Mevrouw lenting het wil overneemen, ik zal het haar voor hetzelfde geld geeven. Ik begeer geen duit winst van goede vrienden: wat is het mij leed dat ik den tijd niet heb, anders zoude ik een namiddag bij u komen praaten en thee drinken: doch ik ben nog zo een ouderwetsche burgervrouw, dat ik wat veel afsteek bij zulke groote luî, als gij allen zijt, en ook, ik bemoei mij niet sterk met alle nieuwe snofjens, ik draag dat ik heb en aankoop: nu zeit mijn mans nicht wel eens: ‘Heer, Tante! dat tuigt niet zamen; een rood schoudermanteltje, en een kuifmutsjen, muilen met neuzen en een triomphante japon!’ - ‘Ik draag wat ik heb,’ zeg ik dan, ‘en die mij niet zien wil, moet maar een anderen weg | |
[pagina 45]
| |
uitkijken, kind!’ maar als ik in groote huizen kom, dan zie ik wel dat veele nufjens haar neus optrekken, of om mij lachen, en daarom kom ik ook niet bij u, als ik de waarheid zeggen zal - A propos, van Benisten gesproken: de Neef van Mevrouw lenting is bij mij onbeloogen, maar dat weet ik evenwel, dat onze Benisten heel anders zijn, en niet erger dan wij zuiver Gereformeerden; zij zijn hier niets minder dan stijf, en fijn: ik ken er veelen die wel zulke Haagsche dametjens lijken dat men 't niet zou gelooven, zo men het niet met zijn eigen oogen zag; en zulke losse heertjens die vechten en smijten en kaartspeelen, spijt de rechtzinnigsten in onze kerk: zij volgen althans hier de nieuwste mode, verkleeden zig viermaal op een' dag, gaan gekapt en gekleed als Prinsessen, zingen allegaêr in 't Fransch, en dansen dat het een lust is: de Heeren kunnen somwijl vloeken als Oostïndivaêrs: zo dat, Mevrouw lenting heeft heel partijdig gesproken, over die luî: grootsch zijn zij, maar wie, zegt mijn man, is toch niet grootsch als hij rijk is, en zig boven anderen in staat ziet om zijne verwaandheid te oefenen? - ‘Doch, grietje!’ zeid hij dan, ‘dat komt niet om dat Benist, maar dat komt kind, dat zij gek zijn: want gekheid en grootschheid zijn zeer naauw vermaagschapt’ - ja, de mijne houd wel van de Benisten, en ik geloof tusschen ons, dat hij daar meer dan mij lief is, ter kerk gaat: hij spreekt altijd van hunne liefdaadige mededeelingen als er geld moet zijn: ‘Dat is | |
[pagina 46]
| |
alles goed man!’ zeg ik dan, ‘maar hoe zijn zij in hun geloof?’ - hij word dan geemlijk en zeit - ‘Het was beter dat ieder zijn eigen geloof verstond, dan dat men zig met dat van anderen bemoeide’ - dat is een steek op mij; want om de waarheid te zeggen, ik ben het mijne zo al wat vergeeten; doch ik meen het wèl; zo dat, kind, ik ving bot met de Benisten: dan vraag ik hem ook eens (o hij weet krachtig veel! en van alles, hij is overal t'huis!) naar de vrijmetzelaars; doch daar kon ik niet recht uitkomen, maar volgends hetgeen ik er van maaken kan, is een vrijmetzelaar even gek, even ondeugend, even goed, even wijs, als alle andere menschen, en hunne wisjewasjes doen er niets toe noch ook af; 't zijn kinderspelletjens, die zo wat grappig zijn; doch zo als ik zeg, hij kon het mij niet wèl beduiden: dit begrijp ik, dat al die vodderijen van doodshoofden, troffels, schootsvellen, handschoenen en tractementen, geld kosten, en dat men wèl bij kas moet zijn om te kunnen medespeelen: en ik denk, dat ik mijne dochter, indien ik er een had, nog liever aan een Benist, buiten mijne kerk, zou willen geeven dan aan een' vrijmetzelaar: evenwel zou het slecht zijn, dat de Heer de groot van zijnen vriend van arkel kwaad gesproken had; en uw man moest zig met zulke jongenspraatjens ook niet ophouden: ik hou van geen overbrieven, en wat kan de jonge Heer van arkel helpen dat de jonge Heer de groot zig gek in de boeken gestudeerd heeft? nu is het | |
[pagina 47]
| |
evenwel ook waar, dat men een gek mensch niet voor den gek moest houden: God de Heer kan iemand heel gaauw zijn verstand afneemen, zo wel als het geeven; zo als wij ook allen sterven moeten: maar de jonge luî zijn los en dartel, en meenen het zo kwaad niet, en men moet vergeeven en vergeeten, daar hou ik van, Tante lief! zo dat, indien Juffrouw keetje, van arkel hebben wil, dan is het billijk dat zij hem krijgt, want zij is altoos gewoon om haar' zin te hebben, en de gewoonte is de tweede Natuur, mag ik wel zeggen: een kind is alzo als men het gewent, en vader cats zegt zeer wèl: Een kind is als een wit pampier,
Des let op dit onnozel dier;
Zo gij er eenig kwaad in prent,
Dan is dit edel wit geschend.
en ook: Vriend, zijt dij wijs? -
Buig 't jeugdig rijs;
Laes! de oude stam
Is magtig stram.
Ja ik hou nog wel van vader cats, en zo des winters avonds, of als ik alleen met de meiden t'huis ben, en eens een amerij voor mij heb, dan lees ik er in: van den winter las ik nog den | |
[pagina 48]
| |
heelen Trouwring, en Spreekwoorden; maar jij, sijntje plagt niet van leezen te houden; doch ieder zijn' zin, zo is 't óók niet: gelukkig mag men zeggen die geene kinderen heeft; vooral de moeder is gelukkig: gij weet, ik had een kraamkindjen van een zuster van mijn' man in huis genomen, en zou het schaapjen ook altoos als mijn eigen kind bezorgd hebben, doch het stierf binnen weinige maanden, maar zo het had blijven leeven, dan zou ik het evenwel niet, zo als gij uw keetje, hebben opgevoed; dit zou in mijn huishouding niet te pas gekomen zijn; elk moet zijne eigen zaaken weeten: had ik, die mijn huis propvol meubelen heb, met kraak porcelein en met lange lijzen; (die ik zo van verkooping tot verkooping opdoe, want ik ben briezend naar oude porceleinen, en er hangt een capitaal aan,) laaten speelen, dan zou het kind weldra mij arm gemaakt hebben, en wat had het kind zelf aan die diggelen gehad, dan het gevaar om zijn poeteltje te bezeeren? gij dreigt uw zuster stamhorst met een' brief van klink; daar heb ik niets tegen sijntje, maar bedenk, dat die vrouw meer weet dan wij met ons beiden, en die u in duizend voorvallen goeden raad geeven kan, en men moet nooit die wijze lieden tot vijanden maaken; men kan er toch nooit geheel buiten, kind: wacht ten minsten tot dat gij zo driftig niet meer zijt: woorden vervliegen, maar geschreven schrift kan ons voor de scheenen gegooid worden: het is goed dat ik zo veel tijd heb om u te schrijven, want ik zit na een' schipper te wach- | |
[pagina 49]
| |
ten, om mijne grootste meubilen intelaaden, en naar Rotterdam te brengen; en hij komt nog al niet, en ik kan het goed ook niet alleen in mijn kamer laaten, en daarom schrijf ik al voord, tot dat hij komt of niet komt. Ik breek schrikkelijk mijn hoofd om te weeten wat ik u best raaden zal: ware Juffrouw keetje niet zo gewoon altoos haar' zin te hebben, ik zou zeggen zie het nog wat aan, zij is nog jong, en tijd gewonnen veel gewonnen; maar indien zij haar' zin wil en moet hebben, zou dit uitstel haar wel tot een lijk kunnen maaken, en dat zou nog erger zijn: dan denk ik alweêr, dat gij die twee vrijers eens onder vier oogen moest spreeken, maar niet met elkander, daar zou moord en doodslag uit komen kunnen; met zulke kregele jonge gastjens is dat gevaarlijk, en dan moest gij hen eens ter deeg onderzoeken, en zien wie van beiden keetje het meest haar eigen' zin zal laaten doen, wat, of van wien zij ook iet begeerde gedaan te hebben; en dat alles met groote liefde en genoegen; want daarvan zal haar geluk afhangen: doch wees nu toch op uwe hoede! laat u niet pieren! de jonge luî zullen alles wel belooven en bezweeren willen, maar dat zou mij niet genoeg zijn; want wat zijn minnaars eeden? niets dan wind: ik heb een braaf man, dan, zo hij alles zoude nakomen wat hij mij als vrijer beloofd heeft, dan heb ik nog een goeden ouden dag te wachten: nu dat is tot daaraantoe: ik wil maar zeggen, dat gij die beloften en eeden moet doen be- | |
[pagina 50]
| |
schrijven op een zegel, (anders is het fut, sijntje!) en door een' Notaris publicq en twee getuigen; zwart op wit, dat is de zaak, en dan kan Juffrouw keetje altoos, al ware het bij de Regeering, goed recht krijgen; doch dan moet gij uw best doen om Dominé voor u te winnen, en hem zien te bewegen dat hij dat zo wat vind met het huwlijksformulier: die goede man zal wel wat zeemanschap gebruiken; vooral, zo keetje stil trouwen wilde, want dan kan het altoos niemand ergeren: en ook als de jonge luî te vreden zijn, wat raakt dat de wereld! het is er mede als met de conniventie der Boekverkoopers, waarover mijn man wel eens spreekt: maar ik lees nooit dan catalogussen van verkoopingen; of anders kunnen de jonge luî wel in de Engelsche kerk trouwen, zo als veel groote luî; en dan kunnen zij tog het formulier niet verstaan; maar zo Mijnheer uw man ook ik dit stuk anders wil, want je weet Tante lief, hoe de mans zijn; als hen de muts niet wèl staat, kan men niets goeds doen in hunne oogen; dan zou ik het in vredes naam aan onzen lieven Heer overlaaten, en afwachten wie mijne dochter was opgelegd; duurt dit wat lang, wèl, wachten doet wel lieven, zegt het spreekwoord, en die op God betrouwt die wèl bouwt, en dit is de raad die ik aan u voor keetje geef. Ik ben voor vrede en eendragt, en het zijn slechte luî, die tusschen man en vrouw kwaad stooken; maar ik raad u evenwel dat gij omtrent die Me- | |
[pagina 51]
| |
vrouw uw hoofd volgt; want dit zijn maar kuuren van den Heer wildschut; hoe zou het hem aanstaan, zo hij in een stad woonde daar geene Doctoren waren, en evenwel hen noodig had? of wilde hij dat zo eene deftige jonge vrouw in een logement logeerde op de Garnalenmarkt, of in den Doelen, daar geduurig allerlei ligte losse kwanten uiten in- loopen, en daar zo een vrouw eenen kwaaden naam zoude kunnen krijgen? en Mevrouw lenting toont dat zij verstand heeft, door zig niet te stooren aan de bokachtigheid van den Heer van 't huis: hij plagt zo bang niet te zijn voor menschen: hoor, weet gij wat? het zijn grillen en anders niet - en was hij zo beleefd tegen Juffrouw hofman? - maar indien zij, zo als ik weet, zulke eene groote vriendin van uw dochter is, dan moet zij hem eens over zijn onbeleefdheid en stuursheid aanspreeken: o de mannen zijn zulke misselijke wezens, dat zij liever van vreemden, dan van eigenen de waarheid hooren. Ik moet u eens wat vraagen kind; je moet het mij ook niet kwalijk neemen: onze lieve Heer bewaare ons, maar men krijgt somwijlen zulke zondige invallen door de manlui hun gekheden: hoor dan, onder ons, en in diep vertrouwen; want wildschut is een dóór eerlijk man, en, zegt mijn man, een dóór eerlijk koopman; maar de eer der koopluî is meest altoos zo raar, en zo onbegrijpelijk, zulk eene bijzondere eerlijkheid, daar een eenvoudig Christenmensch niet recht uit kan komen; en dat noemen | |
[pagina 52]
| |
zij, ‘Doen als het de wereld doet:’ sijntje! zou de uwe ook een sluikerij van contrabanden aan de hand hebben? waardoor hem dan deeze schrandere vrouw zeer in den weg staan moet, wijl zij zeker, als de vrouw van een Burgemeaster niet zou toelaaten, dat de rechten van het land gesloken of bestolen werden? en misschien konkelt hij wel zo wat met Juffrouw hofman's vader; en dat dit de oorzaak is van die beleefdheden omtrent elkander; nu zal uw man misschien vreezen dat die Mevrouw daar wat van merkt, en het aan haar' man wel zoude kunnen overschrijven. Dit is evenwel maar een inval, en het kan ook wel geheel-en-al niet waar zijn, doch een mensch zoekt van alles wat hij niet begrijpt redens, en daarom, zo als ik zeg, de mans kunnen zo niets met zachtheid behandelen zo als wij vrouwen; zij zetten groote monden op, schreeuwen als bezetenen, zien zo stuurs als Duc d'alba, in den Spaanschen tijd, en als zij dan de boêl in de war gestuurd, en zig kwaade vrienden gemaakt hebben, zijn de vrouwen goed genoeg om alles weêr in orde te brengen en te bevredigen: de uwe is nu, wil ik zeggen, een man die u altoos uw eigen gang liet gaan; hij weigerde u nooit iet, al ware hij verzekerd dat het voor u of uw kind nadeelig zijn moest; je weet sijntje, dat was altoos mijne denkmanier, en ik kan niet falivouwen, maar dat gij dikwijls iet deed dat verkeerd was, dat heb ik u ook altoos als eene waare vriendin gezegd: daar is nu geen veranderen | |
[pagina 53]
| |
aan; maar, zo als ik zeg, waarom heeft hij in zulke gevallen niet volgehouden? hij liet zijn vrouw meester en voogd, en nu zij denkt op een gouwen troon te zitten, en gelooft dat haar wil alles zal afdoen, naar gewoonte, komt de aap uit den mouw; zo hij nu zijn zin krijgt zal hij het eens hervatten, en gij, Tante lief! zult wel zien dat alles geen goud is wat er blinkt; en dat zo alles wèl is, alles niet meer is dan wèl: zie, kind! als men van niemand wil afhangen, moet men ongetrouwd blijven, zo als ik ook dagelijks in onze stad van Rotterdam zie en opmerk: ja, van Rotterdam gesproken, en van de volle straaten, daar verhaalde hij mij van de week dat Parijs grooter was dan Rotterdam - ‘Ik zou liever zeggen grooter dan Amsterdam, wijl je toch aan 't grootspreken zijt;’ zeide ik; en hij zei, wel viermaal zo groot en volkrijk dan Amsteldam - ‘Wel man!’ zei ik, ‘wat hebje er toch aan, dat je daar zo moedwillig zit te liegen, en mij wat wijs te maaken? onze lieve Heer zou een Paapsch land zo zegenen! neen dat geloof ik nooit, en ook jij weet het niet dan van hooren zeggen, en van hooren zeggen liegt men veel’ - maar hij lachte, en zei, dat ik niet wijzer was: nu, dat daar gelaten, van Rotterdam. Ik lees daar uw' brief nog eens over, (want de schipper is nog niet gekomen,) en vraag of Mevrouw lenting geen zin zoude hebben, om wat van mijne meubilen overteneemen: jonge vrouwen hebben nooit huisraad genoeg, en dan kan zij bij | |
[pagina 54]
| |
mij logeeren; ik zal dan een hangkamertjen leêgmaaken, zo lang zij bij mij is; en dan kan zij onzen erasmus eens zien, daar zulke wijze Mevrouwen wel van weeten, en daar ik niet meer van zeggen kan, dan van de Mercurius die in mijn bloemstuk staat: en ik heb al eens gedacht om zelve eene verkooping aanteleggen, dan kon ik althans eens een goede plaats voor mij zelve behouden, en mijn eigen goed weêr inkoopen, zo het niet genoeg gold: en zo uw keetje eens trouwt, kan ik haar van alles bezorgen, en mijn man noemt mij als hij eens grappen wil, Mevrouw de uitdraagster: o dat is fut! ik laat hem praaten en doe netjes mijn' zin. En nu weet ik niet of ik heb op alles in uwen langen brief geandwoord, zo als gij mij verzocht te doen; en het zal mij lief zijn, indien gij mijnen goeden raad volgen wilt; althans al waart gij mijn eigen zuster, ik weet geen beteren raad dan dien ik u gaf: en komt gij nooit eens te Rotterdam? voor u en voor keetje ben ik niet beschaamd, en hier zijn ook wel aartige jonge Heeren, en die geleerd zijn ook, en wij hebben hier ook zo wel pretjens als te Amsterdam, (al hebben wij juist zoo'n schoone Comedie niet;) en onze mooje beurs, en die groote schepen, die zo vol en zoet voor een mensch zijn deur komen: en ik ben heel benieuwd hoe dat met keetje nog zal afloopen: ei lieve! dewijl gij zo vlug met de pen zijt, bid ik je, schrijf mij eens weêr, en wees gerust dat ik u altoos zo veel goeden raad geeven zal als in mijn vermogen is: schrijf | |
[pagina 55]
| |
toch ordentelijk sijntje, aan uw zuster stamhorst, zij meent het wèl, en ik zie dat als gij boos zijt, gij heele sterke streeken geeven kunt; en ik denk dat zij u daar tog nooit op zoude andwoorden; op die streeken meen ik; en zo gij wilt dat ik eens aan uw' man schrijv', ook heel gaarne zal ik dat doen: en nu moet ik afbreeken, want al mijn goed gaat morgen ochtend scheep, en ik ga om wat uittewinnen maar meê; de tijden zijn slecht, helaas! - Nu, ik blijve uwe goede vriendin,
m. richters.
P.S. Ik zal het maar doen, en wildschut eens beet neemen. |
|