Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat
(1996)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd3 De bloemlezing gedichten3.1 Drukgeschiedenis van GedichtenOp 10 maart 1928 werd Karel van de Woestijne vijftig jaar. Bij die gelegenheid verscheen een bloemlezing uit zijn poëzie: Gedichten van Karel van de Woestijne. Gekozen uit zijn bundels Verzen, De gulden schaduw[,] De modderen man[,] Het zatte hart, God aan zee[,] Het berg-meer en uitgegeven ter gelegenheid van zijn Vijftigsten Verjaardag op 10 Maart 1928 Haarlem, Joh. Enschedé en Zonen, 1928 Hoewel voor de drukgeschiedenis van Wiekslag om de kim in eerste instantie de uitgaven van de drie bundels en het inleidend gedicht relevant zijn, is een aparte beschouwing over deze gelegenheidsbundel op zijn plaats, omdat al uit Het berg-meer werd gebloemleesd vóor de bundel zelfstandig verschenen was. De Berg-meer-gedichten die in de bloemlezing werden opgenomen, waren in tijdschriften voorgepubliceerd, enkele nog in de maand voorafgaand aan de verschijning van de bloemlezing (in Dietsche warande & Belfort van februari 1928 /34/). Jan Greshoff was verantwoordelijk voor de keuze van de gedichten. Wie het idee voor een luxe-uitgave ter gelegenheid van Van de Woestijnes kroonjaar heeft geopperd, is niet precies bekend. Het kan Jan Greshoff geweest zijn; hij werd in de colofon als samensteller genoemd. Wellicht ook was het Jan van Krimpen, als typograaf in dienst van drukkerij/uitgeverij Joh. Enschedé en Zonen in Haarlem. In elk geval was hij het die Maurice Roelants als intermediair inriep om | |
[pagina 193]
| |
Van de Woestijne voor het plan te winnen. Op 24 april 1927 schreef Van Krimpen:Ga naar voetnoot17 Onder strikte geheimhouding. De firma Enschedé wil voor Van de Woestijne's vijftigsten verjaardag een bundel van hem uitgeven. Vier tot vijf vel. Een bloemlezing? Nieuw werk? Het moet in elk geval lyrische poëzie zijn. Geen Zon in den rug &c. Kunt gij de zaak eens bij hem inleiden? Maar denk nu niet: de tijd is nog lang & de dag verre. Want zij zijn dat eigenlijk niet. Ik zal hier met betrouwbare menschen spreken over een comité dat het dubbele nut zal moeten hebben van den verkoop te bevorderen & uwen zwager een zeker bedrag, boven zijn normaal honorarium, in den zak te spelen. Gord u aan & laat mij spoedig iets hooren! Roelants, die getrouwd was met een zuster van Van de Woestijnes vrouw, heeft aan het verzoek tot bemiddeling gehoor gegeven, zoals blijkt uit een brief van Van Krimpen aan Roelants van 7 mei 1927:Ga naar voetnoot18 Maar dan Uw zwager. In de hierna volgende maanden werd een begin gemaakt met de voorbereidingen. Ook de rechten werden geregeld met onder meer Van Dishoeck. Joh. Enschedé schreef hem op 19 oktober 1927:Ga naar voetnoot21 Zeer Geachte Heer van Dishoeck, | |
[pagina 194]
| |
beperkte oplage, uit te geven. Hierin zouden negentien korte gedichten uit zijn bij U verschenen bundels ‘Verzen’ en ‘De Gulden Schaduw’ voorkomen.Ga naar voetnoot22 Wij zijn overtuigd dat hiertegen bij U geen bezwaar bestaat; evenmin als dit het geval is bij de andere uitgevers van zijn werk, voor zoover het gedichten betreft uit bundels die tot hun fonds behooren. Onder de brief schreef Van Dishoeck: ‘Gevraagd hoeveel Ex en prijs 22/10.’ Van opneming van een portret van Van de Woestijne, door Roelants voorgesteld, werd verder niet meer gerept. Het komt in de bundel niet voor. Op 21 oktober schreef Van Krimpen vervolgens aan Van de Woestijne:Ga naar voetnoot23 Zeer Geachte Heer Van de Woestijne, Het lijkt erop dat Van de Woestijne niet direct, maar via Greshoff contact had met Van Krimpen. Ook is Jan van Nijlen bij de uitgave betrokken geraakt. Van Krimpen schreef aan Van de Woestijne op 3 november 1927:Ga naar voetnoot24 Zeer Geachte Heer Van de Woestijne, Verzen
'k Ben eenzaam droef...
- Ziekte, oude Troosteres...
Gezichten mijner dood...
Ik hoor de nacht die nader-zijgt
De oude getouwen...
Zegen deze' avond, God...
Wat is het goed aan 't hart...
Hoe wordt mijn lippe week
Wanneer ik sterven zal...
| |
[pagina 195]
| |
De gulden schaduw
In 't bosch een late bijle
Laat me, vijver, waar ge ontwaakt
Toen zei ze: ‘Meester’; en vergleed
De rozen droomen en dauwen
Ik heb een vrouw; ik heb een kind
Gij draagt een schoone vlechte haar
Over alle daken
Gelijk een arme, blinde hond
De modderen man
Ik ben u moe...
Gij hebt te zeer van blijde logen
Weêr gaat het veege licht...
Weêr staat mijn venster open...
Ik ben met u alleen...
Gij zult mij allen, allen kennen
Ik vraag den vrede niet...
Het zatte hart
Aan u die 'k heb bemind
O late dag
God aan zee
Ik heb mijn zuiver huis gevuld
'Nimmer zult ge 't licht beletten
'k Ben hier geweest, 'k ben daar geweest
'k Zit met mijn lamme beenen
Sluit uwe oogen op het licht
De dag schuift voor den Dag.
Het Bergmeer ontbreekt natuurlijk nog. En het inleidende gedicht. Juist dit laatste zou ik buitengewoon graag spoedig hebben daar het ontbreken hiervan verderen voortgang onmogelijk maakt. Wat Van Krimpen hier ‘het inleidende gedicht’ noemt, zou uiteindelijk het afsluitende gedicht ‘'t Gewicht van vijftig jaar, o God, in uwen schoot’ worden. Op dit vers doelde Van de Woestijne toen hij op 1 januari 1928 in zijn agenda noteerde: ‘Eindsonnet van bloemlezing gezonden aan Van Krimpen’. Onder een brief aan Greshoff van de dag daarna schreef hij bovendien: ‘Van Krimpen heeft het sonnet.’Ga naar voetnoot25 Het door Van Krimpen opgegeven gedeelte van de inhoud stemt overeen met de uitvoering. Uit Het berg-meer werden toegevoegd: ‘Zou'n wij geen glaasken mogen drinken?’ [bm3], ‘Naar Oost-land willen wij varen’ [bm5], ‘Een zeil, een zeil!’ [bm8], ‘o Vruchten-leêge schaal’ [bm13], ‘Geur van het reeuwsche beest’ [bm21] en ‘Ik ben de hazel-noot’ [bm24]. Voor het werven van kopers werd een prospectus verspreid, met een bestelbiljet. Daarop is vermeld: ‘De prijs van een exemplaar op Hol- | |
[pagina 196]
| |
landsch bedraagt fl. 12.-, van een op Japansch fl. 20,-. Voor België wordt de gulden tegen tien franken berekend.’ De colofon van de uitgave luidt: Dit boek is samengesteld door J. Greshoff. Eind 1927 moet Van de Woestijne een indruk hebben gehad van het resultaat. Zijn vriend F.V. Toussaint van Boelaere had hem, eveneens ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag, benaderd met het voorstel een bloemlezing uit te geven bij L.J. Krijn. Van de Woestijnes reactie, op 3 december 1927: Wat de bloemlezing-Krijn aangaat: het initiatief vind ik voortreffelijk, in het algemeen gesproken. Wat echter mij persoonlijk betreft: er is in druk bij Enschedé een eerste bloemlezing uit mijn lyriek, samengebracht door Greshoff (zestig bz., Hollandsche smaak extra dry, bestemd voor bibliophielen: het wordt prachtig); een tweede bloemlezing, eveneens lyrisch, door Aug. van Cauwelaert, (160 bz., Vlaamsche smaak, populair (15 frs), bij den ‘Standaard’) Het is duidelijk dat de dichter erg was ingenomen met Van Krimpens boekverzorging. Van de voorgenomen bloemlezing door Van Cauwelaert verwachtte hij in dat opzicht minder, maar die werd niet gerealiseerd. | |
3.2 Gedichten: uitvoeringDe bloemlezing, die gezet is uit de Lutetia-cursief, werd gebonden in turkoois-groen linnen met formaat 22,7 × 16,6 cm (‘Frans Colombier’). Met gouden kapitalen is alleen op de rug de naam Karel van de Woestijne gedrukt. In een advertentie van Joh. Enschedé en Zonen in het Nieuwsblad voor den boekhandel van 2 maart 1928 wordt van de exemplaren op Japans papier vermeld dat ze zijn uitverkocht. Toen Van de Woestijne in een brief van 18 april 1928 Jan Greshoff vroeg te bemiddelen omtrent het honorarium, merkte hij op: ‘Aangezien de verkoop van de bloemlezing goed gaat, is de firma Enschedé mij een zekere som aan honorarium schuldig, die ze mij misschien wel uitbetalen wil.’Ga naar voetnoot26 De bloemlezing vond dus voldoende debiet. |
|