Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat
(1996)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd6 De totstandkoming van God aan zeeDe grootste complicaties bij het onderzoek naar de totstandkoming van De modderen man werden veroorzaakt door de ingewikkelde voorgeschiedenis van de nimmer gerealiseerde voorganger Het gelaat des dichters, en uit het feit dat de documenten maar gedeeltelijk zijn overgeleverd. De voorgeschiedenis van God aan zee, het middendeel van Wiekslag om de kim, kent dergelijke problemen niet en Het berg-meer kwam via nog minder omwegen tot stand. Van de Woestijne ging in de experimentele fase die voorafging aan de definitieve bundeling steeds doelgerichter, misschien zelfs trefzekerder te werk. Het vervolg van de ontstaansgeschiedenis van het drieluik vergt dan ook aanmerkelijk minder ruimte dan het gedeelte dat eindigde bij De modderen man. Heeft de voorbereiding van God aan zee dus minder voeten in aarde gehad, er komen wel nieuwe aspecten van Van de Woestijnes compositietechniek in naar voren. Bij het overzien van de hoofdmomenten in de zes jaren die lagen tussen de publikatie van De modderen man en God aan zee, is vooral zijn onzekerheid over de macrostructuur en over de naamgeving van de afdelingen opvallend. In carnets noteerde Van de Woestijne verscheidene schema's voor de bundelindeling, en de voorpublikaties tonen eveneens zijn twijfel over de te kiezen opzet. Tussen de publikatie van De modderen man en God aan zee verschenen, afgezien van de epische poëzie in Zon in den rug (1924), nog twee andere bundels: Substrata in 1924 en Het zatte hart in 1926. De selectie van de gedichten voor de laatste interfereert een enkele maal met de totstandkoming van God aan zee. De poëzie in Substrata daarentegen heeft een geheel eigen karakter, en is onafhankelijk van de poëzie die in God aan zee gebundeld werd, tot stand gekomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.1 Het gedicht ‘God aan zee’De titel ‘God aan zee’ komt al op 21 april 1921 in een carnet voor (H-58, p. 19r). Onder de titel en de datum noteerde Van de Woestijne een onvoltooid gebleven gedicht, waarvan hier een synoptische weergave volgt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rechtsonder op dezelfde pagina staan nog vijf rijmwoorden onder elkaar: vangst, angst, bangst, wrangst en langst. Op de linkerpagina (18v) een regel die wellicht tijdens het schrijven van de schets is genoteerd: ‘Gij wenkt. Uit uwen blik ontwaken mijne blikken’. De datum ‘21 April’ werd iets lager dan de titel in de rechtermarge geschreven. In de periode die op het gedicht volgde, groeide de uitdrukking ‘God aan zee’ uit tot een betekeniscomplex dat de grondslag vormde voor het middendeel van de trilogie; de bundeltitel en een afdelingstitel werden erdoor bepaald. Het is niet te zeggen of die status in april 1921 al door Van de Woestijne was bedoeld. Het meest waarschijnlijk lijkt mij dat in het gedicht een motief aan de orde is waarvan Van de Woestijne zich allengs de draagwijdte en de dieperliggende implicaties ging realiseren. Om die reden is het riskant in het gedicht ‘God aan zee’ de kernidee van de latere bundel te willen lezen, nog daargelaten dat het gedicht niet eens voltooid is. Dat laat onverlet dat het zoeken naar contact met God en de kosmische ervaring van Gods aanwezigheid aan zee, zoals uitgedrukt in het gedicht, onmiskenbaar voorlopers zijn van hoofdmotieven in de bundel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.2 Groepstitels voor God aan zee in schema's en voorpublikatiesVan de Woestijne was een nieuwe fase in zijn dichterschap ingegaan. In formeel opzicht ging hij zich meer vrijheden veroorloven: de strofevorm en regellengte werden onregelmatiger.Ga naar voetnoot90 Zijn taal- en beeldgebruik werd symbolischer en daardoor abstracter; en de kernthematiek heeft zich verplaatst: in God aan zee verstaat de dichter zich met de (nog onbereikbare) goddelijke instantie. De voorstellingswereld in Het gelaat des dichters / De modderen man werd bepaald door het menselijke en psychische conflict in het leven van de dichter. De Moréas-cyclus bevatte echter al noties die in een spirituele richting wezen. In God aan zee wordt definitief de weg ingeslagen van verinnerlijking en het streven naar het kennen van God, zelfs naar het achterhalen van een mathematische ‘wetmatigheid’ van het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oudste overgeleverde plan voor de opzet van God aan zee in het carnet van 1922-1926 (H-60, p. 77r)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goddelijke. (‘Het Getal van God’ zoals Van de Woestijne het noemde in zijn carnet van 1923.)Ga naar voetnoot91 Van alle vroege voornemens omtrent de uiterlijke structuur van de tweede bundel in Het licht der kimmen (in 1911-1913)Ga naar voetnoot92 is in God aan zee niets gerealiseerd. Aan de groepstitels bij voorpublikaties en aan enkele schema's in de carnets is te zien hoe Van de Woestijne zocht naar de geschikte bouw. Eind 1922 noteerde hij (H-60, p. 77r):
Later - hoeveel is niet duidelijk - voegde hij tussen i en ii een nieuwe afdeling in, ‘De schurftige danser’, en tussen ii en iii ‘Geheim van den Honig’, zodat de nieuwe indeling werd:
In januari 1923 werden afzonderlijk als i en ii ‘De Schurftige Danser’ en ‘Geboorte van den Honig’ in een nieuw carnet genoteerd (H-63, p. 6r). Van de Woestijne heeft dus een herschikking overwogen maar niet volledig uitgevoerd. Anderzijds is het merkwaardig dat deze twee afdelingstitels juist overeenstemmen met die welke hij invoegde in het plan voor de bundel. Dit kan erop wijzen dat het plan is aangevuld nadat de twee titels afzonderlijk waren genoteerd.Ga naar voetnoot93 Een laatste schema, vermoedelijk laat in 1923 tot stand gekomen (H-63, p. 68r), bevat nog enkele varianten. De eerste versie was als volgt (de parenthesen zijn van Van de Woestijne):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plan voor de opzet van God aan zee in het carnet van 1923 (H-63, p. 68r).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van de Woestijne bracht hierin direct enkele wijzigingen aan. Boven ‘angstige’ in de eerste afdeling schreef hij als alternatief ‘gloeiende’, en de tweede, getuige het vraagteken al direct onzekere titel ‘De mogelijkheden’ werd vervangen door ‘De schurftige danser’. Via slechts enkele tussenstappen wist Van de Woestijne de eindversie van zijn bundelcompositie te bereiken. Die luidt immers:
Van de Woestijne heeft in deze ontwerpen over de titel van de bundel niet getwijfeld. (Zo schreef hij op 5 april 1924 aan Firmin van Hecke zelfs met zijn bekende voortvarendheid: ‘Ik heb [...] een boek verzen bijeen, een broer van den “Modderen Man”, die “God aan zee” heet.’Ga naar voetnoot94) Twee andere constanten zijn de overal voorkomende slotafdeling ‘God aan zee’ en de steeds in het midden geplaatste afdeling ‘Verzoeking van God’. Hieruit kan echter niet besloten worden dat Van de Woestijne vanaf eind 1923 de macrostructuur voor zijn nieuwe bundel had vastgelegd. In de voorpublikaties van God aan zee gebruikte Van de Woestijne al enkele titels die overeenstemmen met de schema's of daar lichte varianten van zijn: ‘Verzoeking van God’, ‘Geheim van den honig’ en ‘De zieke danser’ (respectievelijk /19/, /26/ en /27/). Maar hoe doelgericht hij ook te werk lijkt te zijn gegaan, er is een tweede stramien dat hij lange tijd als alternatief heeft gekoesterd. Een blik op de voorpublikaties leert dat een aanzienlijk deel der gedichten verscheen onder de groepstitels ‘Tenebrae’, ‘In voto’, ‘Ultima’, ‘Optima’ en ‘Supplementa’ (respectievelijk /20/, /21/, /23/ en /26/, /25/ en /26/). In de carnets is van plannen voor een op zulke titels gebaseerde bouw van de bundel - die wellicht ook een andere titel gehad zou hebben - niets terug te vinden, althans niet in de vorm van schema's die vergelijkbaar zijn met die voor God aan zee. De enige sporen in de carnets zijn vermeldingen van dergelijke titels boven voltooide versies van de gedichten, om aan te geven bij welke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groep het betreffende gedicht moest worden voorgepubliceerd.Ga naar voetnoot95 De chronologie biedt hier evenmin steun: er is niet een moment waarop Van de Woestijne het ene stramien verliet voor het andere. Ze zijn afwisselend in de voorpublikaties gebruikt, eenmaal zelfs naast elkaar: in het tijdschrift Orpheus van februari 1924 /26/ wordt een reeks ‘Uit: “Supplementa”’ direct gevolgd door twee gedichten ‘Uit: “Geheim van den honig”’.Ga naar voetnoot96 Na deze publikatie komen de Latijnse titels weliswaar niet meer voor, maar dan is ook het grootste gedeelte van de gedichten die in God aan zee werden opgenomen al gepubliceerd, en komt van de andere opzet alleen ‘De zieke danser’ nog in de tijdschriften (/28/); verzen die op dat moment nog niet zijn verschenen, volgen later onder titels die ‘incidenteel’ zijn en los staan van de titels waar het nu om gaat. En tot slot, de Latijnse titels overheersen in de voorpublikaties van mei 1922 tot augustus 1923, maar het is midden in die periode dat de meeste van de hierboven weergegeven schema's in de carnets werden genoteerd. Bij ontstentenis van een overgeleverd plan is geen zinnig woord te zeggen over een eventueel beoogde ordening van de Latijnse afdelingen. Strikt genomen is het zelfs voorbarig van ordening en afdelingen te spreken waar een bindend element (bijvoorbeeld een overkoepelende titel) onbekend is.Ga naar voetnoot97 De abstracte begrippen en het door de keuze van het Latijn versterkte sacrale karakter wijzen op een mystieke tocht naar hogere regionen van de geest.Ga naar voetnoot98 Het is verleidelijk ‘In voto’, dat ik ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taal als ‘bede’ of ‘opdracht’ voorop te plaatsen, gevolgd door de afdeling ‘Tenebrae’ (duisternis, verborgenheid), en van daaruit de hogere regionen van de geest te zoeken in ‘Optima’ (voortreffelijkheden, het beste) en ‘Ultima’ (uitersten). Maar aangezien in de mystiek de uitersten niet zelden met elkaar samenvallen (duisternis en licht, leeg-zijn en vol-zijn), zijn - zeker bij Van de Woestijne - evengoed andere oplossingen denkbaar.Ga naar voetnoot99 De plaatsing van de ‘Supplementa’ in deze reeks lijkt in elk geval onzeker. Daarnaast kan Van de Woestijne met verschillende bundels bezig zijn geweest, en zelfs is niet uit te sluiten dat hij de Latijnse titels met de andere wilde combineren, al acht ik die kans gering. Gezien Van de Woestijnes werkwijze - het gebruiken van voorpublikaties als proefnemingen - moet er rekening mee gehouden worden dat ook hijzelf nog niet verder gekomen was dan een onvoldragen voornemen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.3 De poëtische ordening in de voorstadia van God aan zeeBehalve de al genoemde groepstitels zijn er slechts weinig andere geweest waaronder poëzie verscheen die in God aan zee werd opgenomen. In De Vlaamsche gids van april 1923 verschenen twee ‘Liederen der bestendiging’ /22/; een groep van zes gedichten met het neutrale opschrift ‘Verzen’ werd een jaar later geplaatst in de maartaflevering van Dietsche warande & Belfort /27/; verder bevatte De gids van december 1925 /29/ vier verzen ‘Uit het Gedicht’, voorafgegaan door twee delen ‘Tot inleiding van het Gedicht’, die later te zamen ‘Het menschelijk brood’ werden; en twee ‘Gedichten’ verschenen nog in Dietsche warande & Belfort van januari 1926 /30/. In grote lijnen heeft Van de Woestijne zich dus laten leiden door twee titelreeksen. Dat geeft blijk van aarzeling, maar een nog grotere onzekerheid is af te lezen aan de verdeling van de gedichten over de afdelingen in God aan zee wanneer die vergeleken wordt met hun eerdere samenvoeging in voorpublikaties. Met andere woorden: van de ordening van de gedichten in de tijdschriften is betrekkelijk weinig bewaard gebleven bij bundeling, nog geheel afgezien van de titels. Slechts enkele malen werden uit de afdelingen in God aan zee meer dan twee gedichten in éen groep voorgepubliceerd. Het schema in § 6.4 biedt een overzicht van de verspreiding van de gedichten in God aan zee over de voorpublikaties. Alle clusters en verschuivingen hier bespreken is niet mogelijk. Ik beperk me tot enkele momenten uit de ontstaansgeschiedenis van de bundel die ik als exemplarisch voor de werkwijze van Van de Woestijne in deze periode beschouw. In een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afzonderlijke paragraaf (§ 6.5) zal ik die werkwijze resumeren en afzetten tegen de bevindingen uit het vorige hoofdstuk; er worden nieuwe tendenties zichtbaar maar daarnaast blijven enkele oude, die tijdens de voorgeschiedenis van Het gelaat des dichters / De modderen man aan het licht kwamen, van kracht. Hieronder komen aan de orde:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.3.1 De afdeling ‘De heete asch’De gedichten die Van de Woestijne bijeenvoegde in de openingsafdeling van God aan zee werden op zeer uiteenlopende data geschreven: van 1917 tot december 1925. Het aantal voorpublikaties waaruit geput werd, was dientengevolge betrekkelijk groot: de tien gedichten werden uit zes groepen samengelezen. Er is geen sprake van een kern die in een later stadium werd aangevuld en eventueel gewijzigd: ‘De heete asch’ is een afdeling die gestalte kreeg door de bestanddelen aan een heterogene voorraad te onttrekken. Drie gedichten zijn afkomstig uit de vijfdelige groep ‘Tenebrae’ die verscheen in Elsevier's geïllustreerd maandschrift van mei 1922 /20/. Alle vijf gedichten werden op 4 februari 1922 voltooid, hoewel enkele al eerder bewerkt waren. Boven de gedichten schreef Van de Woestijne al in het carnet ‘Tenebrae’, dus hij had al vóor het schrijven c.q. voltooien zijn gedachten over de groep bepaald. De duisternis waar de titel op doelt, moet overdrachtelijk worden opgevat: de dichter bevindt zich geestelijk, zoekend naar God, in een onzekere fase, ver verwijderd van het goddelijke licht. De groepstitel is niet zozeer bedoeld als verwijzing naar een centraal thema, maar als typering van de geestesgesteldheid waarmee de gedichten geschreven werden. Ze delen dan ook het besef van de dichter dat hij in een negatieve fase is. De volgorde van de gedichten is in het carnet en in het tijdschrift | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelijk.Ga naar voetnoot100 Toch zijn alle bindende factoren niet genoeg geweest om een gedeeltelijke ontmanteling van ‘Tenebrae’ tegen te houden. Het laatste gedicht, ‘Gij die geen Vader wezen zult’ [a22], verviel definitief; het middenstuk, ‘Eens groeit een boom uit mij’ [gz24] werd in de afdeling ‘Verzoeking van God’ ingelijfd. De overblijvende gedichten zijn ‘'k Heb mijne nachten meer doorbeden dan doorweend’ [gz2], ‘Gelijk een hond die drentlend draalt en druilt’ [gz4] en ‘Ik heb mijn zuiver huis gevuld’ [gz7]. Ze verschillen van vorm en karakter maar worden gelijkelijk gedragen door het besef van de morele leemte bij de dichter. Het besef van een metafysische aanwezigheid is verwoord in een van de gedichten die Van de Woestijne voor ‘De heete asch’ ontleende aan de groep ‘Uit het Gedicht’, verschenen in De gids van december 1925 /29/. Het is ‘o Blik vol dood en sterren’ [gz11], dat slotgedicht van de afdeling werd. Het bevat de bede dat de verlorenheid en eenzaamheid die de dichter ervaart in elk geval onder Gods hoede vallen: ‘Laat ons, mijn God, den schijn / dat we uwe wezen zijn’ (r. 11-12). Het eerste gedicht van de Gids-publikatie verraadt eenzelfde metafysische zekerheid, maar het werd in God aan zee in de slotafdeling geplaatst. De andere twee gedichten daarentegen kwamen weer wel in ‘De heete asch’ terecht. ‘Diep aan uw hart, diep in uw haar te zullen slapen’ [gz9] en ‘Ik droom uw droom; gij droomt mijn droom’ [gz8] zijn duidelijk verwante verzen, waarin de dichter zich afwendt van zijn geliefde omdat hij slechts zoekt naar het Absolute. Het blijkt dat Van de Woestijne in ‘De heete asch’ gedichten samenbracht die uiting geven aan de bezinning op het psychische en religieuze moment waar de dichter in zijn ontwikkeling was aanbeland. Hij laat na alle lijden en ontnuchtering het leven achter zich en is in de beginfase van de oriëntering op een metafysische werkelijheid. De genoemde gedichten werden aangevuld met andere die uit verspreide voorpublikaties waren genomen.Ga naar voetnoot101 In ‘De heete asch’ bevinden zich de resten van het vuur van zijn leven, deels bestaande uit gedichten waarin de dichter zijn onmacht bekent om tussen zijn naasten te leven (de gedichten [gz7] tot en met [gz10]), en deels uit gedichten die verwoorden dat hij gereed is om ‘leeg’ te worden opdat hij de mystieke reis kan aanvaarden ([gz3] tot en met [gz6]). In het openingsgedicht van ‘De heete asch’ wordt dit al verwoord. De dichter zegt dat het leven hem heeft teleurgesteld (‘de bitterheid ligt om mijn mond versteend’, r. 4) en dat hij, met angst en beven, op zoek gaat naar God: ‘'k vrees mijn tand waar hij de lippe Gods zal bij- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten’ (r. 11). Een opvallende toespreking in r. 4-5: ‘o Gij, die morgen om mijn laatste bed gebogen, / u voor het raadsel van dees ziele hebt vereênd’, mag beschouwd worden als (mede) tot de lezer gericht. Van de Woestijne schreef het vermoedelijk dan ook met opzet als openingsgedicht, in eerste instantie voor ‘Tenebrae’ waar het al als ontwerp in het carnet vooraan stond. In het slotgedicht, ‘o Blik vol dood en sterren’ [gz11] stelt de dichter zich geheel open voor God, waarmee ook hier (evenals bij ‘Schaduw in den schaduw zijn’, slotgedicht van de tweede afdeling) de brug naar de volgende afdeling geslagen is, ook al is ‘o Blik vol dood en sterren’, genomen uit ‘Uit het Gedicht’ /29/, op zichzelf niet een typisch slotgedicht. Van de Woestijne heeft dus uit de verspreide verzenreservoirs die over een lange tijd waren gevormd, een aantal gedichten gekozen die de mogelijkheid boden binnen de betekenisdragende structuur van God aan zee een samenhangende afdeling te vormen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.3.2 ‘De zieke danser’ - ‘De schurftige danser’In het najaar van 1924 verscheen het Derde winterboek van de Wereldbibliotheek. Het bevatte van Van de Woestijne een reeks van negen gedichten met de titel ‘De zieke danser’ /28/.Ga naar voetnoot102 In de correspondentie met N. van Suchtelen over deze publikatie, duidde Van de Woestijne de reeks aan met ‘het gedicht’.Ga naar voetnoot103 Hij gebruikte die term wel vaker wanneer hij op meerdere gedichten doelde, onder meer - en toen publiekelijk - toen hij in december 1925 de verzen ‘Tot inleiding van het Gedicht’ en ‘Uit het Gedicht’ in De gids publiceerde. Ofschoon deze noemers weinig specifiek zijn, geven ze aan dat Van de Woestijne op dat moment een eerste geleding al had bepaald.Ga naar voetnoot104 De titel van de groep verscheen voor het eerst bij de herziening van de bundelindeling die Van de Woestijne eind 1922 maakte, maar toen als ‘De schurftige danser’. In de latere opzet van eind 1923 werd dezelfde titel in tweede instantie als tweede afdeling ingevoegd ter vervanging van ‘De mogelijkheden’. Van de Woestijne overwoog dus reeds in een vroeg stadium een afdeling met een dergelijke titel op te nemen. In de serie voorpublikaties die aan de definitieve samenstelling van God aan zee voorafging, was ‘De zieke danser’ evenwel een der laatste. En er was tot dat moment geen groep geweest die, in vergelijking met de samenstelling van de gelijkgenaamde afdeling in de bundel, zo direct tot stand | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwam. De conclusie dat Van de Woestijne eind 1924 definitief zijn weg had uitgestippeld, lijkt dan ook aantrekkelijk; maar blijkens de opzet van de zojuist genoemde Gids-publikatie van een jaar later moet bij die gevolgtrekking op zijn minst een voorbehoud gemaakt worden. ‘De zieke danser’ is in het Derde winterboek van de Wereldbibliotheek verdeeld in twee reeksen van respectievelijk vijf en vier gedichten. Voor zover de gedichten bij bundeling in ‘De schurftige danser’ gehandhaafd bleven, behielden ze dezelfde volgorde; de twee reeksen waarin de tijdschriftpublikatie was verdeeld, werden onderafdelingen in God aan zee; ze werden bovendien aangevuld met een derde onderafdeling, bestaande uit éen gedicht, ‘Schaduw in den schaduw zijn’ [gz21], dat eerder verschenen was in de groep ‘Supplementa’ in Orpheus van februari 1924 /26/. De eerste onderafdeling van ‘De schurftige danser’ wijkt in twee opzichten af van de eerste reeks in het tijdschrift. Het laatste gedicht van die reeks, ‘Harde modder, guur krystal’ [gz5], liet Van de Woestijne bij bundeling niet in ‘De schurftige danser’ staan; hij verplaatste het naar de eerste afdeling in God aan zee. Tussen de resterende vier gedichten voegde hij na het eerste gedicht ‘Over de zee hangt matelijk te tampen’ [gz13] in, een van de ‘Verzen’ uit Dietsche warande & Belfort van maart 1924 /27/. Zo bestond het eerste deel van de afdeling in God aan zee opnieuw uit vijf gedichten. De eerste drie gedichten zijn expliciet aan zee gesitueerd. Het tweede, tussengevoegde vers is een zacht stemmingsgedicht, het eerste en derde zijn meer beschouwelijk over eigen leven. Er is een thematisch verband tussen de drie verzen: de dichter is naar zee gekomen voor een nieuwe plaatsbepaling in zijn leven. In de twee gedichten die deze onderafdeling afsluiten blijkt de dichter echter sceptisch over het bereiken van het gewenste inzicht en hij toont zelfs enige moedeloosheid in de slotregels van ‘'k Heb noodloos door den boôm geboord’ [gz16]. Van de zee verwacht hij enig heil, maar in de slotstrofe van het openingsgedicht ‘Ik kom alleen, bij nacht, in deze zee-stad aan’ [gz12] is de scepsis al voorbereid: ‘ik ken alreê mijn eenzaamheid’ (r. 17). De tweede reeks bestaat uit vier gedichten waarin iemand wordt toegesproken. De gedichten zijn in God aan zee alle voorzien van aanhalingstekens: de dichter wordt daar toegesproken door een niet nader geïdentificeerde persoon of instantie die hem als vermaning wijst op enkele levenswetten. De toespreking is de stem van een soort kosmisch al-geweten. De tendens is: pas als men het lijden in zijn leven aanvaardt - en het is een illusie te menen dat het nut zou hebben zich te verzetten - zal het leven een hogere zin kunnen krijgen. Gezien het aan de bundel ten grondslag liggende streven om in contact te komen met God, betekent de vermaning dat de dichter eerst diepe ellende nederig moet aanvaarden voor hij God kan vinden. Hieraan ligt Van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de Woestijnes opvatting van het lijden als een genade ten grondslag. Ter illustratie: op 17 maart 1924, in de periode waarin hij de gedichten voor de groep in zijn carnet bewerkte, noteerde hij de volgende persoonlijke overweging (carnet H-67, p. 13r): Het aanhoudende lichamelijke lijden zonder verwijl bewijst voor mij, aan mij, dat ik het vagevuur kan loochenen. Dat lijden kan alleen beteekenen de verdoemenis van God, of de genade van God, bij voorbaat uitgedrukt. Intusschen ben ik zeer gerust: ik ben immers vol liefde. In het Derde winterboek van de Wereldbibliotheek zijn alleen de eerste twee van de gedichten in de tweede deelgroep tussen aanhalingstekens geplaatst. Er is geen kopij van deze gedichten overgeleverd, zodat onzeker is of het ontbreken van de aanhalingstekens bij de andere twee gedichten door Van de Woestijne bedoeld was, dan wel of het een zetfout was. In de carnets, waar de gedichten ongeveer te zelfder tijd bewerkt werden, komen de aanhalingstekens in het geheel niet voordus, ook niet bij de gedichten die in de voorpublikaties wel als aanhalingen gelezen konden worden. Hoe dit zij, de niet in directe rede geplaatste gedichten kennen hetzelfde perspectief als de andere: de dichter wordt toegesproken. In God aan zee vormt ‘Schaduw in den schaduw zijn’ [gz21] een afzonderlijke onderafdeling, die een resumé in zich sluit van de kernproblematiek tot dan toe. De dichter wil nietig en onzichtbaar worden, oplossen en verstillen. Maar hij wordt nog altijd geteisterd door oude kwellingen en verlangens die dat verhinderen. De slotregels zijn: ‘Gij, mijn God, klets uit de rots / vonken.’Ga naar voetnoot105 Deze bede is een opmaat voor de in de volgende afdeling, ‘Verzoeking van God’, dwingender verwoorde wens om een teken van God te krijgen. De titel van de groep ‘De zieke danser’ is op het eerste gezicht niet duidelijk. Hij roept vrij concreet de voorstelling op van een dansende figuur, die in de gedichten op enkele plaatsen te vinden is. In het vierde gedicht, ‘o 'k Weet dat ik, onttogen aan 't orkaan’ [gz15], danst de dichter ‘zonder reden, dan omdat ik wás’ (r. 12) en weet hij dat hij schoonheid schept. De danser kan opgevat worden als metafoor voor de kunstenaar, de dichter. Zijn (huid)ziekte krijgt reliëf in ‘Gij zijt de hond niet aan de deur van uw geluk’ [gz17]. In de slotstrofe wordt de dichter gezegd dat zijn dans goddelijk zal zijn als God zelf hem daartoe heeft aangezet. Deze volmaakte, goddelijke dans contrasteert met de onzuivere bewegingen van de danser zolang hij God nog niet heeft aanvaard. Dit laatste is namelijk nog niet gebeurd: ‘Gij weigert, daar gij vraagt’ (r. 9). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tussen de kladfragmenten van de gepubliceerde gedichten in het carnet van 1924 (H-67, p. 13r) komen nog onvoltooide en verworpen regels voor, die iets letterlijker over de danser gaan. Op 17 maart schreef Van de Woestijne de later doorgehaalde regels: ‘Danser die van volle kuiten / zilvren schurftigheden draait’. Lager op de pagina: ‘Neen, gij staat in 't zilvren kolder / [open ruimte] van uw schurft.’ Zoals hij dat met de bundel of de afdeling ‘God aan zee’ ook van plan lijkt te zijn geweest, heeft Van de Woestijne op zeker moment de titel van de groep door een of meer gedichten nader willen ‘becommentariëren’, maar dit bleef achterwege doordat de gedichten niet afgerond werden. Met de titel van de afdeling bedoelt Van de Woestijne dus de kunstenaar zelf, wiens bewegingen (lees: gedichten) nog onvolmaakt en gebrekkig zijn, omdat hij God nog altijd niet heeft gevonden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.3.3 ‘Verzoeking van God’De gedichten die onder deze noemer werden voorgepubliceerd waren de eerste na het verschijnen van De modderen man. Ze dateren alle uit de periode direct voorafgaand aan inzending voor Elsevier's geïllustreerd maandschrift op 16 februari 1921. Boven de gedichten is telkens een motto geplaatst, wat bij Van de Woestijne betrekkelijk weinig voorkomt. Bij bundeling heeft hij de motto's echter laten vervallen.Ga naar voetnoot106 Van de Woestijne moet de titel ‘Verzoeking van God’ hebben bedacht ruim een half jaar tot een jaar vóor die in het eerste schema opgenomen werd (eind 1922), en de titel behoort dus tot de vroegste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fase van voorbereidingen van God aan zee.Ga naar voetnoot107 In de ontwerpen is ‘Verzoeking van God’ onveranderd de middenafdeling geweest. In het hart van de bundel wordt God dus door een sterveling op de proef gesteld, uitgedaagd, of zelfs getart. Hoe Van de Woestijne zich deze gewaagde onderneming voorstelde, blijkt uit de gedichten in Elsevier's. In het openingsvers [gz23] zegt de dichter in zijn leven alles te hebben gezien en gedaan. Niet alleen heeft hij de aardse genietingen en kwellingen beleefd (‘Het zout der zee gedronken, / het zout der aard doorbeten’, r. 9-10) en de dood uitgenodigd zich over hem te ontfermen (strofe 3), ook de jacht op ‘overdrachtelijke buit’ (het zoeken naar een geestelijk doel nadat de bittere genietingen van de aardse zoektocht hem niet nader brachten tot het hogere) heeft niets opgeleverd: hij ziet zichzelf nog altijd, en tot zijn eigen spijt, als ‘de schóonste zonne’ (r. 30). Het is deze hoogmoed die hij God in ‘De verzoeking van God’ voor de voeten werpt. In het tweede gedicht, ‘Wat weet gij van kwetsuren’ [gz25], komt tot uiting dat hij God desnoods wil loochenen om te bereiken dat hij hem zíet, zich iets van hem aantrekt. Het contact met God wordt niet alleen met deze uitdagingstactiek gezocht: in ‘Gelijk het gonzend bliksmen van motoren’ [gz29] zoekt de dichter naar een metafoor voor de opneming van zijn nietigheid in de goddelijke oneindigheid, eindigend in een stameling; tevens is de dichter bereid tot boetedoening en ascese, ‘versterven’, in ‘'k Zwelg in versterven’ [a21], het vijfde en laatste gedicht. (Een losse regel in het carnet van 1921-1922 (H-60, p. 22r), vermoedelijk aanzet tot een niet verder uitgewerkt gedicht, luidt: ‘'k Zal u verzoeken door te veel te lijden’.) In ‘'k Zwelg in versterven’ wordt tevens de ultieme inzet onomwonden verwoord: ‘Mijn Heer en zwarte God, het gaat tusschen ons beiden’ (r. 9). Als ik het goed zie vertoont de groep een zekere interne ontwikkeling, al is die weinig gearticuleerd. Er een tweedeling, die de twee gedichten waarin de dichter zijn hoogmoed toont die hij in het gelaat van God slingert, vooropplaatst. In de drie volgende verzen betoont de dichter zich nederiger, om het slotgedicht zelfs met een, weliswaar uitdagende, bede te eindigen: ‘Gedoog mijn diensten, God, of vrees mijn medelijden / dat met zijn pijlen uit de hemelen U stort.’ Om de oorspronkelijke tijdschriftgroep ‘Verzoeking van God’ om te werken tot de middenafdeling in God aan zee nam Van de Woestijne drie gedichten uit drie verschillende, later gepubliceerde groepen. (Eén van de gedichten in de afdeling, ‘'k Zit met mijn lamme beenen’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[gz26], werd voor zover bekend niet voorgepubliceerd.Ga naar voetnoot108) In mei 1922 verscheen de groep ‘Tenebrae’, die hiervoor al aan de orde kwam. Voor ‘Verzoeking van God’ nam Van de Woestijne er het derde gedicht uit, ‘Eens groeit een boom uit mij’ [gz24] waarin de dichter de bittere triomf beschrijft die hij na zijn dood zal vieren: wie de schoonheid proeft die hij nalaat - en waarin ‘Gods ooge gloeit’ - smaakt ‘de rotheid van mijn vleesch in zijnen mond’. Het gedicht is een goed voorbeeld van de polyvalentie van gedichten die Van de Woestijne benutte. Wegens de uitdagende toon past het in deze groep, maar tegelijkertijd heeft het gedicht een poeticale lading die binnen de context van God aan zee niet direct wordt geactiveerd.Ga naar voetnoot109 In juni 1922, dus een maand na ‘Tenebrae’, verscheen de kleine groep ‘In voto’ in hetzelfde tijdschrift /21/. Zoals de titel al doet vermoeden, spreekt uit de drie gedichten onderwerping en aanvaarding. Niettemin hebben ze een zeer verschillend karakter; ze zijn later dan ook verspreid in het oeuvre van Van de Woestijne terechtgekomen. Het lange en breedvoerige slotgedicht, ‘Zóo, als aan 't stellig stooten van 't getouw’ [a23] werd als ‘Ode’ de afsluiting van de bundel Het zatte hart (1926). De dichter draagt er zijn hele leven op aan God, en dankt alles en allen voor de wijze waarop ze hem gedrongen hebben ontvankelijk te worden voor God. In het hieraan voorafgaande gedicht in ‘In voto’, ‘Wielwaal, die van rijpe kersen’ [gz42], is het verlangen naar de goddelijke aanraking tot volstrekte overgave geworden: de dichter ziet zich als een kers die verlangt naar de mond van God, al weet hij dat God ‘geen kerse zuigt’ (r. 10). Het gedicht werd geplaatst in de afdeling ‘God aan zee’. Het openingsvers van ‘In voto’ was ‘Handen die van goeden wil’ [gz27] en kwam voor Van de Woestijne in aanmerking om in ‘Verzoeking van God’ geplaatst te worden. Het kent dezelfde ontvankelijkheid als de zojuist besproken verzen, maar het is een nacht-gedicht waarin de dichter op zijn eigen eenzaamheid wordt teruggeworpen: de dag heeft hem kennelijk teleurgesteld. Een directe aanspreking van of zelfs toespeling op God bevat het gedicht niet. De interpretatie dat de teleurstelling bestaat uit het opnieuw niet ontmoet hebben van God, wordt mij dan ook ingegeven door het verband waarbinnen het gedicht later geplaatst is: de context stuurt de lezing van het gedicht. Van de Woestijne laat gedichten bij herordening meestal onveranderd, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het zijn andere aspecten van het gedicht die op de voorgrond treden. Er wordt een betekenis van het gedicht geactiveerd die buiten die context minder zichtbaar is. Van de Woestijne nam in De beginselen der chemie (1925) een prozafragment op dat eveneens de titel ‘In Voto’ draagt en dat in verband met de titel van de tijdschriftpublikatie en het karakter van de daarin opgenomen gedichten van belang is. Een klad komt voor in het carnet van 1923 (H-63, p. 13v en 14r) en werd geschreven omstreeks februari 1923. De volledige tekst in Beginselen der chemie luidt: Gij die geen woorden zegt al zijt Gij het Woord;
Gij die geen angelen uitwerpt, doch waar ik mijn bek aan haperen wil, opdat Gij mij
uit de oorspronkelijke wateren heffen zoudt in de stikkende lucht;
Slechte visscher die Ge zijt;
ik, overmoedige visch;
Gij de eter zonder honger en ik het vleesch dat geen doel heeft dan Gij;
Gij, Ster, en ik, ster, en wij wentelen om elkander, en wij blijven op een zelfden af-
stand;
Maar ik wentel om U met nadering-willende dringendheid, en misschien laat het U
onverschillig;
God die zijt zonder mij;
En ik die niet ben zonder U;
De wereld loopt vol volk; maar ik ben eenzaam.
Maar Gij zijt toch ook nogal eenzaam.Ga naar voetnoot110
Ook hier gaat de onmiskenbare aanwezigheid van God samen met de onmogelijkheid hem te bereiken, waarin een sterke verwantschap schuilt met de ‘In voto’-gedichten. Het laatste gedicht dat Van de Woestijne uit voorpublikaties bij ‘Verzoeking van God’ voegde, kwam uit de betrekkelijk losse verzameling ‘Verzen’ die in maart 1924 in Dietsche warande & Belfort verscheen /27/. ‘Wij zijn nog niet genezen van onze oogen’ [gz22] bevat de wens verlost te worden van de wanen van het zintuiglijk genieten, en gezuiverd te worden door de dood (die een ‘goddelijke wrake’ is (r. 22)) om de ‘opgeloste zuiverheid van 't Licht’ (r. 4) te naderen. Tezamen hebben de acht gedichten die in God aan zee ‘Verzoeking van God’ vormen het karakter van de oorspronkelijke tijdschriftpublikatie licht veranderd door in hun nieuwe samenhang de accenten te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verleggen. Waar de uitdagende hoogmoed van de dichter aanvankelijk nog mede tot de kern behoorde - en in het toegevoegde ‘Eens groeit een boom uit mij’ nog werd bevestigd - zorgde later een zekere mate van ootmoed voor een sterker tegenwicht: nederigheid en vervloeking gaan samen. Dat neemt niet weg dat Van de Woestijne van den beginne af ‘Verzoeking van God’ bedoeld heeft als een uitroep van zijn verlangen om God te mogen ontmoeten en door hem toegelaten en aanvaard te worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.3.4 De context van ‘Gij zijt een bloem -, en 'k ben alléen met u’In Elsevier's geïllustreerd maandschrift van oktober 1917 /16/ plaatste Van de Woestijne een groep ‘Anterotische liederen’, waarvan hij later een gedicht in God aan zee zou opnemen, ‘Gij zijt dees roos, - en 'k ben alleen met u’ [gz38]. Het karakter van de gedichten in het tijdschrift loopt uiteen. De onderlinge samenhang is los en hoofdzakelijk door de titel bepaald: de liefde is hoofdthema.Ga naar voetnoot111 In het openingsgedicht, ‘Gij zijt altijd de Naakte en de Verzaakte’ [a19] roept de liefde negatieve gevoelens bij de dichter op. In het derde en laatste gedicht, ‘Gij draagt het gladde mom der dood’ [a20], blijkt daarentegen aan het slot dat de dichter zijn liefdegevoelens toelaat. ‘Gij zijt een bloem’ [gz38], middengedicht in het tijdschrift, kan alleen met de groepstitel in verband gebracht worden wanneer de in het gedicht toegesproken roos wordt gezien als symbool voor Anteros. Van de Woestijne heeft gepoogd tussen de drie nogal verschillende gedichten verbindingen tot stand te brengen en men mag aannemen dat hij vond of vermoedde dat de titel ‘Anterotische liederen’ daaraan bijdroeg. Het experiment slaagde echter niet. ‘Gij zijt een bloem’ [gz38] werd ten tweeden male voorgepubliceerd, nu als eerste van de twee gedichten die in 1924 in de februari-aflevering van Orpheus /26/ het groepje ‘Uit: “Het geheim van den honig”’ vormden.Ga naar voetnoot112 Beide gedichten delen de ingetogenheid, het motief van de veelbetekenende stilte en het motief van de roos. De groepstitel in het tijdschrift was een voorloper van ‘Geboorte van den honig’, de voorlaatste afdeling in God aan zee.Ga naar voetnoot113 Het tweede gedicht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit het tijdschrift, ‘Stilte is de stelligheid die nooit begeeft’ [gz30], werd in die afdeling geplaatst. ‘Gij zijt een bloem’ werd echter in de slotafdeling ‘God aan zee’ ondergebracht. Na aanvankelijk, tentatief, te zijn opgenomen in een context waarin de liefde het dominerende thema moest vormen, is het na een tussenstap onderdeel geworden van de nadering tot God in de slotafdeling van de bundel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.3.5 Preludium en postludiumGod aan zee begint en sluit met twee betrekkelijk lange gedichten, respectievelijk ‘Doop van den bedelaar’ en ‘Uitvaart van den bedelaar’. In het eerste dragen de ouders het leven van hun pasgeboren kind op aan God, in het laatste vragen ze God zich te willen ontfermen over hun gestorven kind, dat een leven vol bitterheden kende. Ik geloof niet dat de inhoud van deze gedichten direct (anekdotisch) in verband gebracht moet worden met de ontwikkeling die zich in de vijf tussenliggende afdelingen voltrekt. De eerste aanwijzing daarvoor is dat de ouders in de overige gedichten niet voorkomen, en in het eerste gedicht na ‘Doop van den bedelaar’ is meteen de volgroeide dichter zelf aan het woord. De gedichten zijn anderzijds wel belangrijke structuuraanwijzingen in de bundel: ze ondersteunen het patroon dat eraan ten grondslag ligt, namelijk dat van een ontwikkeling met een begin- en eindstadium. De onzekerheid van de ouders over het lot van hun kind na zijn dood, heeft een parallel in de vertwijfeling van de dichter die God in de afdeling ‘God aan zee’ weliswaar tracht te naderen maar die de verhoopte unio mystica niet heeft bereikt. Een bedelaar is een berooide die afhankelijk is van de genade van anderen. In het idioom van Van de Woestijne en binnen het verband van God aan zee - ook hier worden betekenissen door de context geactiveerd - wordt die genade vooral van God gevraagd. De dichter die elders in de bundel zijn subjectieve beleving verwoordt, wordt in het in- en uitleidende gedicht geobjectiveerd en voorgesteld als een bedelaar. Een vergelijkbare verhouding is er tussen ‘Het menschelijk brood’ en De modderen man; door die macrostructurele parallel wordt op het niveau van de trilogie de samenhang versterkt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.3.6 De bloemlezing BlikkenDe voorgeschiedenis van God aan zee bevat nog een belangrijke episode die illustratief is voor Van de Woestijnes werkwijze. Toen Van de Woestijne zijn plannen voor God aan zee had gemaakt, bood hij de bundel aan A.A.M. Stols aan. Nadat deze te kennen had gegeven liever een bundel van beperkte omvang te willen uitgeven, maakte Van de Woestijne begin september 1926 een selectie die hij Blikken noemde, en waarvan het handschrift bewaard is gebleven (H-74). Het was zijn bedoeling later in een integrale uitgave van de trilogie God aan zee op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te nemen volgens de oorspronkelijke opzet.Ga naar voetnoot114 Het handschrift Blikken is als volgt samengesteld:
De toegevoegde gedichtnummers laten zien dat Van de Woestijne God aan zee niet van voor naar achter heeft gebloemleesd, maar ingrijpende verschuivingen heeft aangebracht. Het is zelfs waarschijnlijk dat Blikken in strikte zin niet een bloemlezing was uit God aan zee omdat de bundel in zijn latere vorm nog niet bestond. Het manuscript Blikken werd vervaardigd vóor Van de Woestijne eind september 1926 het netmanuscript van God aan zee (H-76) aan Stols zond. Wel had Van de Woestijne de gedichten gereed, maar het was pas met het afronden van de kopij voor God aan zee dat de samenstelling vastlag. Blikken is dus eerder een bloemlezing uit het reservoir dat voor God aan zee beschikbaar was, en behoort zo tot de experimentele fase in het compositieproces. Dat het preludium en postludium achterwege bleven, is wegens hun | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omvang begrijpelijk. Het aantal afdelingen is niet vijf, zoals in de bundel, maar vier; de vierde afdeling laat zien hoe Van de Woestijne de gedichten uit de twee slotafdelingen in God aan zee in dit stadium nog met elkaar kon verweven. Tegelijkertijd is het markant dat verscheidene gedichten die bij bundeling begin- of slotgedicht van een afdeling werden, dat ook in Blikken waren: dit geldt voor [gz2] en [gz11], voor [gz12] en [gz21], en voor [gz37]. Daar staat tegenover dat ‘De dag schuift vóor den Dag’ [gz44] hierboven als eerste gedicht voorkomt terwijl het in God aan zee het laatste ‘gewone’ gedicht was, voor het postludium. Tot slot kwamen de afdelingen ii en iii in Blikken in de bundel in omgekeerde volgorde ten opzichte van elkaar te staan, uiteraard met aanvullingen. Uit een vroeg stadium van het experiment met de samenstelling van Blikken zijn enkele documenten bewaard gebleven die aantonen dat het maken van een bloemlezing voor Van de Woestijne niet alleen betekende het selecteren van een beperkt aantal van de betere of meest karakteristieke gedichten: de bloemlezing moest op zichzelf een poëtische compositie zijn. De vier afdelingen van Blikken werden ontworpen op vier blaadjes geruit blocnotepapier (H-73), waarbij ook de omvang in pagina's genoteerd werd. Hoewel die manuscripten op zichzelf weinig problematisch lijken, is de toedracht niet steeds te reconstrueren. Wanneer en in welke volgorde bepaalde onderdelen doorgehaald werden of cijfers werden toegevoegd, kan soms globaal afgeleid worden, maar het meeste blijft in onzekerheid besloten.Ga naar voetnoot115 Van de Woestijne ging aanvankelijk uit van drie afdelingen: drie blaadjes kregen de romeinse cijfers i-iii. Bovenaan het eerste blad schreef hij de openingsregel van het preludium, ‘Wij heffen in dees heil'ge vonte’, maar dit werd doorgehaald. Een kort moment heeft Van de Woestijne dus toch overwogen in de bloemlezing plaats in te ruimen voor een zo omvangrijk gedicht, al kan hij ook een gecoupeerde versie in de zin gehad hebben. Onder de doorgehaalde regel schreef hij het volgende: 1
'k Heb mijne nachten
Gelijk een hond
Ik heb mijn zuiver huis gevuld
Harde modder, <- naakt> guur krystal
o Blik vol dood en sterren
Ik droom uw droom
Hier blijkt al direct dat de manuscripten niet de eindschikking van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blikken weergeven: in de bloemlezing wijken zowel aantal als volgorde af. De gedichten werden wel alle in de bloemlezing geplaatst. Het manuscript met de inventarisatie van de tweede afdeling geeft de volgende gedichten:
Eerst noteerde Van de Woestijne de gedichten, later wijdde hij zich aan hun onderlinge volgorde door middel van de nummering. De nummers vóor ‘Gij zijt een bloem’ en ‘Zie, ik ben niet’ zijn waarschijnlijk gewijzigd toen Van de Woestijne aan ‘De dag schuift vóor den Dag’ en/of ‘Gij rijst aan mij’ toe was. ‘Het Glas’ is ‘Heb ik genoeg u lief-gehad, doorschijnend glas?’ [gz39], dat in januari 1926 in Dietsche warande & Belfort /30/ onder de titel ‘Glas’ was gepubliceerd. De groep is, met enkele verschillen, een voorafspiegeling van de latere vierde afdeling in Blikken; Van de Woestijne wijzigde dan ook de romeinse ii in iv; hij moet hiertoe vrijwel direct besloten hebben, want het blad waar hij al iii op geschreven had, keerde hij om en hij ontwierp daar een nieuwe tweede afdeling:
Ook hier kwam het vaststellen van de volgorde na de selectie, maar Van de Woestijne heeft daarbij klaarblijkelijk niet getwijfeld. Het resultaat is opnieuw niet definitief gebleken: in Blikken kreeg ‘Ik zet mij naast mijn naakte zuster’, hier nog als vijfde, een plaats in de eerste afdeling. Bij het samenstellen van de derde afdeling heeft Van de Woestijne zichtbaar getwijfeld. Er komen enkele doorhalingen voor, en de schikking op het blad is niet zo regelmatig als op de voorgaande bladen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ‘1 Januari-vers’ werd als laatste tussengevoegd, en pas daarna stelde Van de Woestijne de volgorde vast. Toen dat in eerste aanleg gebeurd was, schrapte hij ‘Uw eenzaamheid’, wat een gedeeltelijke hernummering noodzakelijk maakte. De aldus bepaalde vorm en inhoud van de derde afdeling bleven gehandhaafd; het ‘1 Januari-vers’ moet ‘Over de zee hangt matelijk te tampen’ [gz13] zijn, dat Van de Woestijne op 1 januari 1924 schreef. De betekenis van deze manuscripten schuilt niet alleen in de gegevens die ze bevatten over de totstandkoming van Blikken, maar evenzeer in het principe dat ze belichamen: ook waar het ‘slechts’ een selectie van gedichten betrof, hechtte Van de Woestijne belang aan de ordening. Voor de bloemlezing groepeerde hij de gedichten tot clusters die in zijn ogen samenhang vertoonden en ook hier maakte hij werk van het bepalen van de juiste volgorde van de gedichten binnen de afdelingen. Het lijkt mij veelzeggend dat de verdeling van de gedichten over afdelingen in Blikken voor een groot deel overeenkomt met die in God aan zee. Ook al was de definitieve compositie nog niet bepaald, Van de Woestijne had voor een belangrijk deel al wel besloten welke gedichten in elkaars nabijheid moesten komen, welke clusteringsmogelijkheden van de voorhanden gedichten hij in grote lijnen wilde benutten. De meest opvallende verschuiving vond plaats in de tweede en derde afdeling van Blikken: de tweede bevatte gedichten die in God aan zee centraal zouden staan en het tarten van God, de wens om gehoord te worden, verwoordden. De bezinning aan zee die daar in God aan zee aan voorafgaat, kwam in Blikken later. Verder is de dichtste nadering tot God die in God aan zee aan het slot in de gelijknamige afdeling plaatsvindt, in Blikken niet gescheiden van de gedichten uit ‘Geboorte van den honig’ die de omkering inluidden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.4 Overwicht van de gedichten in God aan zeeHet schema op p. 156-157 laat zien waar de gedichten uit God aan zee in de voorpublicaties en in de bloemlezing Blikken voorkwamen. In de linkerkolom staan de gedichten in de bundelvolgorde; de verdeling over de (onder)afdelingen is eveneens aangegeven. Wegens plaatsgebrek is een aantal beginregels niet volledig geciteerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bovenaan staan naast elkaar eerst de voorpublikaties. Na het nummer in de Lijst van voorpublikaties volgt de groepstitel in het tijdschrift. De laatste vier kolommen geven de samenstelling van de vier afdelingen in Blikken. Achter elke tijdschriftgroep is aangegeven hoe de verhouding is tussen het totale aantal gedichten in de groep en de gedichten die in God aan zee geplaatst werden. Zo betekent ‘4/5’ dat vier van de vijf gedichten in de betreffende groep gebundeld werden. Van de gedichten die bij bundeling afvielen, is op de rij geheel onderaan het nummer gegeven, voorafgegaan door de plaats van het gedicht binnen de voorpublikatie. Zo betekent ‘3: [a23]’ dat het derde gedicht van de groep het niet in God aan zee gebundelde ‘Zóó, als aan 't stellig stooten van 't getouw’ [a23] was. De groep ‘Ultima’ werd in Elsevier's geïllustreerd maandschrift over twee afleveringen verdeeld (/23/ en /24/) en is in het schema als éen geheel beschouwd. Omgekeerd zijn de groepen ‘Uit Supplementa’ en ‘Uit Geheim van den honig’, die te zamen werden gepubliceerd, in het schema als twee afzonderlijke groepen beschouwd; hetzelfde geldt voor ‘Tot inleiding van het Gedicht’ en ‘Uit het Gedicht’. De gedichten in Blikken zijn per afdeling in een kolom geplaatst. In de matrix zelf wordt met een nummer de plaats van het gedicht in de groep aangegeven. De voorpublikatie van ‘De zieke danser’ bestond uit twee reeksen; in die kolom is eerst de reeks gegeven (1 of 2) en na de punt de plaats binnen de reeks. Uitgebreidere gegevens zijn in de Lijst van voorpublikaties te vinden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.5 Werkwijze: samenvattingEen aantal aspecten van de totstandkoming van God aan zee is niet aan de orde geweest. Ze diepgaand bespreken zou met het oog op het compositieproces geen nieuwe gezichtspunten bieden. Als voorbeeld kan de samenstelling van de afdeling ‘Geboorte van den honig’ dienen. Het relaas daarvan zou vrijwel identiek zijn aan dat van ‘De heete asch’: Van de Woestijne putte de acht gedichten uit maar liefst vijf tijdschriftpublikaties, en kwam niettemin tot een afdeling die eensterke thematische samenhang vertoont. Ook is de titel ‘Liederen der bestendiging’, die Van de Woestijne gebruikte in De Vlaamsche gids van april 1924 /22/ en waaruit hij een gedicht in ‘Geboorte van den honig’ plaatste, bij nadere beschouwing op dezelfde wijze een vingerwijzing voor de teneur van de latere afdeling als ‘Tenebrae’ dat was bij ‘De heete asch’. De gegevens omtrent de compositie van God aan zee bieden de gelegenheid een vergelijking te maken met de bevindingen uit de voorgaande hoofdstukken. Het belangrijkste verschil tussen Van de Woestijnes aanpak in de Gelaat-fase en in de aanloop tot God aan zee is de doelgerichtheid waarmee hij na 1920 op macrostructureel niveau te werk ging. Opnieuw werkte Van de Woestijne met vooropgezette | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schema's voor de macrostructuur en gebruikte hij de voorpublikaties om de clustering van gedichten uit te proberen. Maar het overgeleverde materiaal laat zien dat die proefnemingen voor God aan zee al meteen een duidelijker richting, een herkenbaarder differentiatie hadden dan bij Het gelaat des dichters / De modderen man. Daar kwamen de meeste gedichten onder een klein aantal, herhaald terugkerende groepstitels (‘Het gelaat des dichters’, ‘Aan de eeuwige’, ‘De vergrootspiegel’). Die verdeling is bij de totstandkoming van God aan zee vanaf het begin verfijnder, en de aangetroffen groeps- en afdelingstitels zijn geprononceerder. Uit de carnets uit de jaren 1920-1926 bleek dat Van de Woestijne soms tijdens het schrijven van de afzonderlijke gedichten al dacht aan de groep waarin ze moesten komen. Dat betrof meestal de tijdschriftpublikatie. Van de Woestijne heeft in deze periode over het algemeen steeds het raamwerk van de nieuwe bundel voor ogen gehad: hij besliste al vroeg welke gedichten er in principe voor in aanmerking kwamen, en soms ook welke in een ander verband pasten, zoals de gedichten voor de bundel Substrata. In dit verband is bijvoorbeeld tekenend dat het gedicht ‘'k Heb mijne nachten meer doorbeden dan doorweend’ [gz2] vanaf het begin openingsgedicht van ‘Tenebrae’, later ‘De heete asch’ is geweest. Ten opzichte van de voorpublikaties zijn de gedichten bij bundeling drastisch herschikt. Van de Woestijne heeft de verbindingsmogelijkheden van de gedichten intensief benut, zoals uit het voorbeeld van ‘Gij zijt een bloem, - en 'k ben alléen met u’ [gz38] bleek en waarvan het overzicht in § 6.4 veel andere voorbeelden bevat. Wel heb ik de indruk dat in God aan zee de interne ontwikkeling binnen de afdelingen minder sterk is dan Van de Woestijne die met name beoogde in de Gelaat-fase, toen de groepen soms een anekdotische ontwikkeling vertoonden. Daar staat tegenover dat de groeps- en afdelingstitels zeer bepalend zijn voor de in het gedicht geactiveerde betekenismogelijkheden. Mede door de veranderingen in de aard van de metaforen en de verstechniek die Van de Woestijne hanteert, geven de gedichten soms niet directprijs hoe ze zich verhouden tot de context; de groeps- en afdelingstitels sturen daarbij, al zijn ze ook vaak niet direct duidelijk. |
|