Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 756] [p. 756] Mare magnum I Ontrouwe zee, en toch zoo trouwe zee, O kalme zangster van uw eeuwig lied, neem in uw zang mijn zieleklanken mee naar 't loutrend-stille van een ver verschiet, waar al het passievuige en al het wee dat in mijn moede ziel het leven liet met têere streeling van uw wind, vervliet' in lêege puurheid en in wijde vrêe. O maak me lijk een kindje dat niet weet van lage menschenvreugd noch menschenpijn, en dat niets kent dan zijne kinderbêe; - en 'k zal, daar uwe kallemte óm me gleed, ontrouwe zee, en toch zoo trouwe zee, zoo groot als gij, trots mijne kleinheid, zijn. [pagina 757] [p. 757] II En ik zal gaan met streng en droef gelaat, in rouw voor 't grootsche dat ik denken dorst, naar mijne zee: mijn troost, mijn toeverlaat, tot demping van mijn slechten gloriedorst. En ik zal zeggen: ‘Laat me aan uwe borst, o Moeder die mijn zielsgesehn verstaat, lang rusten, warm gewikkeld in 't gewaad van uw azuren goedheid, als een vorst.’ En mijne goede zee zal zeggen: ‘kind’. - En 'k zal gelukkig, o gelukkig zijn, daar ik zoo diep en innig-warm bemind zelfs in de ontgoocheling, zelfs in de pijn, door mijne goede troost- en liefdemijn: mijn zee, mijn heil'ge Moederzee me vind. [pagina 758] [p. 758] III En ik, Ikaros, die beneden viel in mijnen vlucht naar 't eeuwig zonnegloren, ik die, in 't lamme zwakke mijner ziel, me door wat Licht en Weelde liet bekoren, - ik kom tot U, mijn goede zee, en kniel en vraag u troost voor mijne hoop, - verloren, en voor mijn diepe droefenis, geboren in 't wee van mijn met rouw omkleede ziel. O wees me goed, gij die zoo goed kunt wezen, en laat me ver, heel verre hier van daan op de eindloosheid der breede waterbaan, in lange peis die mij wel zal genezen - - En 'k zal U danken om Uw eindloosheid die mij opnieuw tot zonnevaart bereidt. door Willem Reynolds 1897 Vorige Volgende