Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 670] [p. 670] [Treed in. Gij die mijn hope en die mijn deernis zijt] Treed in. Gij die mijn hope en die mijn deernis zijt; die van mijn onmacht meent úw gloei'nden waan te loonen: treed in: ons staat een vriendlijk-sober maal bereid; gij zult van avond met mij wonen. Neem plaats. Het is het uur dat bleeke ruste wast. Proef, hoe van de' eigen mond de woorden zoeter smaken. Zie aan den moeden haard een stillere asch getast: thans geene vlamme meer die blake, maar aan ons voorhoofd een veredelende glans, o vriend, die zelfs onze oogen dooft, tenzij het streelen der bloemen naar den tuin ze keere, en naar den krans der teêr nog lichtende priëelen. - Want weet: geen schoon gebaar dat hier niet dralen blijft; geen vrouwen-aêm, die niet dees strakke koon bleef kozen. Zie hoe ter ruite schraaft en traag heur curve schrijft een staêge roode liefde-roze... En toch... - o Gij, die mijne hoop en deernis zijt, gij tot gelijken waan en onmachts-doem gekoren: wees' eeuwig u gespaard de wreede zekerheid van zùlken vrede, - uit leed geboren... Vorige Volgende