Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 655] [p. 655] XIII En zie: daar werd het wakker. 't Dikke hoofd bewoog; ging liggen rechts van links, en links van rechts. De borst, in rasschren aêm, bewoog. De vuistjes, steeds gesloten op hun buit van ongezienen rijkdom, sloegen uit en boorden in den vaak der oogen. Toorn scheen plots te schieten door de maegre leên. De buik ging golven; en een sterke krijsch, die plots de stilte scheurde 'lijk een schrik, kraste uit den mond en donkre tonge... En toen, toen ging 't zijne oogen oopnen, mij bezien met de' achterdocht'gen blik van een goed man die vreezen zou dat ge ónheil tegen-gaat; waarna zijn oog zich vestigde in mijn oog met al de droefheid van een stom verwijt... - En toen heb ik dien blik gepeild; en wee! o wee! nimmer vergeet ik meer, hoe 'k míj gezien heb in dien blik: mijn heel bestaan, als in een droom der felste werklijkheid, en werkelijker dan de felste droom... Vorige Volgende