Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 652] [p. 652] X Maar 't ander kind, dat lag ter linkre zij, was schoon. Het had, al was 't oneindig bleek, binnen het gladde haar dat was gelijk een nachtlijk water blinkend-roereloos, een eêl gezichtje, als van een wijzen man die ernstig is, maar van serenen ernst. Gij vreesdet dat het de oogen oopnen zou, zóo waren beide schalen diepend-blauw van 't donker oog dat zij verholen, en dat grondeloos moest wezen. En het lag zóo rustig, dat het waarlijk aêmloos leek. Aêmde dit kind? Zijn borst was roereloos als een gebruinde zilvren borst-plaat aan den hals eens kalmen krijgers. Open was zijn hand-palm beider zijden, of hij wou toonen aan ieder zijne mildheid die haar heele have had gegeven... Zóo lag het gestrekt in minnelijke rust, de buik òngolvend, en de leden in de houding van de schoonste en diepste rust. Vorige Volgende