Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 645] [p. 645] III Ik stond... - Wat dreef mij hier te dezer reê? Wat jagen van mijn boezem, welke geest, uit zekerheden en een zoete rust naar deze haven, waar 'k niet weten kon of er een herberg wachtte voor mijn nacht, of er een zon zou rijzen voor mijn dag, of 'k er een vriend zou vinden voor mijn vraag, en mijne vreugd de vrouwe die ze ontvang' blijde of gedwee, en die mij sussen zou wanneer een zoet verdriet me drijven mocht in haar weeke armen?... - Och, 'k en wete 't niet. De dagen van het leven zijn te lang, dat men nog wete, 'wijl het avond wordt, wat de ochtend aan verlangen kende, of nood... En 'k was gegaan, ter zoomen van de zee, waar in zijn boot, de spanen reê ter hand, de Tijd wachtte, en mij aan-zag, sprakeloos. En 'k had de boorden van den boot betrêen, - weet ik waarom? Misschien, omdat ik moest gaan leeren, wat mij 't leven zoete miek en, beurtlings, bitter... Vorige Volgende