Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2,34 MB)

Scans (10,04 MB)

ebook (4,06 MB)






Editeur
Anne Marie Musschoot



Genre
poëzie

Subgenre
verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie

(2007)–Karel van de Woestijne

Vorige Volgende
[p. 641]

Hupnos en Thanatos
(1912-1913)

Annotatie

[p. 642]

Hoofdinhoud. Diep in een duister oord der Andere Wereld woont de Nacht, en waakt over haar twee kinderen, Hupnos en Thanatos, - Slaap en Dood. De Dichter, aan 't oord der Rust geland, en genoopt tusschen beiden te kiezen, aarzelt. Zal hij verlangen Slaap, die hem het Leven teruggeven moet, of Dood, die hem het Leven ontzegt? Besluiteloos blijft hij staan aan den zoom der levens-zee.

[p. 643]

I

 
De loome en zéek're spanen van den Tijd,
 
aan de gelijke veer-kracht van de vuist
 
die dubbel voorwaarts en naar achtren schiet,
 
hadden mijn boot over de oneind'ge zee
 
van uit mijn oosten naar het west geroeid.
 
Van uit den einder, waar de lucht is als
 
een kriek in uchtend-ure: rood, en blauw
 
van glanzen, had de azuren boeg
 
de eerst lichte, later loomre waatren van
 
een kegge diepre kleur gekliefd, aldús
 
dat aan de flanken van mijn zwarten boot
 
de dag verschoof van achteren naar vóór.
 
Mijn roeiër was een stil en naarstig man,
 
die 'k niet verstaan zou aan zijn woorden-taal
 
want hij en sprak niet; maar, naar wij aan dag
 
en reize vorderden, zoo lei hij mij,
 
van zijn bewegen, vóelen in het hart
 
en goed begrijpen in het brein, alwaar
 
zijn vuisten, in gelijke zekerheid,
 
mij leerden dat hij vromer werd, of moe.
 
- Zoo voelde ik 't lood des middags op mijn nek.
 
Zoo werd ons voor-plecht van den avond rood.
 
En toen de laatste ruk der spanen stug
 
ons vaartuig op een zate ziltig zand
 
vast-zette, wist ik dat ik landen moest.

Vorige Volgende