Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 549] [p. 549] [De meiskens uit de taveernen] De meiskens uit de taveernen, zij hebben een malschen schoot. Zij zien er de jongens geerne. Zij baren haar kindren dood. Zij dragen van vurige zijde een keursken dat spant en splijt. We ontwaken aan hare zijde met den houten mond van de spijt. De ronde zee waar wij zwalken, die eindeloos wenkt en geeuwt, en ons doet van begeeren balken, en ons verre vrouwe verweeûwt: wij ankren in de taveernen waar geniepig een rust ons smijt. Daar wachten ons rood de deernen. Daar raken wij 't leven kwijt. Vorige Volgende