Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 521] [p. 521] V God aan zee [pagina 523] [p. 523] [Gij zijt een bloem, - en 'k ben alléen met u] Gij zijt een bloem, - en 'k ben alléen met u, ten vroegsten uchtend, gij, een nuchter teeken. Naauw gaat de nacht op kuisch ontwaken bleeken; geen adem nog, die luw'. Nog ongeraakt de stolp der horizonnen. Slechts in het trilloos treuzelen, dat wacht op blanker welken van den tragen nacht, uw roerelooze zonne. Gij staat, en straalloos waezmend, o pateen; en, doet de dag u donkeren, mijn roze, nóg staat ge in 't dage' aan eigen licht te blozen waar 'k sta, met u alleen; met u alleen die van uw blonden luister, gij blinde, een ongeweten zonne zijt; waar 'k van me-zelven lijd, ik, in het veilig duister. Vorige Volgende