Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 524] [p. 524] [Heb ik genoeg u lief-gehad, doorschijnend glas?] Heb ik genoeg u lief-gehad, doorschijnend glas? - Nog dunner dan de daauw, nog heller dan het water dat uchtends mijne hand in uwen harden krater, o kelk, vergaêrend las: zoo draagt uw klaart haar vracht als een onzichtbare ijlte. Maar heft mijn hand uw koelt ten zoom van aarde en licht, dan haalt gij duizendvoud de zon uit hare steilte en welft naar u als naar een kim elk vergezicht. Gij vult met vinn'ge sterren u bij vollen dage; wankt mijne hand: een wei van diere' en bloemen wankt in uwen wand waar zelfs de zeeën wiegewagen. Heb ik u lief-gehad? Ik heb u niet bedankt. Bedankt, 'dat ik aan uwe klare en simple koelte in mijne heete vuist de heesche wereld sloot; bedankt, 'dat dezen dooven mond uw zuivre zoelte den dronk van vele en onbegrepen liefde bood. Want moest aan u dees vreugde een nieuwen waan ervaren; Glas, smeet te gruizel u 't negeeren van mijn trots: nóg zag mijn late spijt in elken schervel klaren, lang starend, de ooge Gods. Vorige Volgende