Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 459] [p. 459] [Gij menschen, die misschien me in laetren tijd gedenkt] Gij menschen, die misschien me in laetren tijd gedenkt, als deze mond, en zónder morren, heeft gezwegen, maar, woordloos op verzaden dood open-gezegen, de ijlte beteekent die uw vragende ijlte wenkt, weet: als een straf heb 'k stroeve waarheid mee-gekregen; geen krankheid, die mijn lijf niet kreunend heeft gekrenkt; en 't spijt, dat dit mijn vers gelijk een hostie drenkt, mag heilig op uw tong als 't leven-zelve wegen. Ziet: dit gelaat is lood, en zorge is 't zuur dat vreet door 't lood, en 't diepst van al de heete voren beet om God, o mijn begeert, die borgde 't píjnlijkst beiden. En toch: hij die dit zeide in dood-gedoemde tijden, en, leed hij waarlijk àl te zeer wanneer hij leed, - hij droeg 't gevoelen, nooit genoeg te mogen lijden... Vorige Volgende