Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 393] [p. 393] IV Gij zijt altijd de Naakte en de Verzaakte; gij zijt, die spijt bewoont en vreeze wenkt, o gij die klaar me maakte alvóor 'k ontwaakte en wier gedaant' mijn donkre droom gedenkt. Waar is de huik, wáar zijn de wollen kleêren die u verduiken vóor ik u begeer?, gij, trouwe dienst-maagd des geniep'gen heeren; ik, wrokk'ge meester die uw kuischheid weer. Want gij zult nooit van mij de schennis weten die u verheffe tot gesmade vrouw. Míjn leven is tot op den draad gesleten, úw lijf te rijzend voor te jongen rouw. Ga heen dan, gij de schoone en noô-getrooste, gij zondares met de'al te reinen blik. - o Smadelijke bronst om uwe brooschte: bewaar uw zorg den ongeboren krooste die 'k nimmer zie gedijën, ik. Vorige Volgende