Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 392] [p. 392] III Martha gij, en Magdalene; derde, die geen naam en voert, maar van alle drie de alléene die me rijk ontroert; de eene sta zich af te slooven, de andre schrome om de eigen schroom: ééne slechts, die kan beloven leven van een droom... Melk de geiten, kneed de brooden gij; gij de andre, zing een lied dat tot liefde of leed me noode; derde, roer u niet. Laat den brand der bruine steenen van uwe oogen roerloos staan: ik vooral en moet niet weten dat ze míjwaarts gaan. De arme zal geen nacht doorwaken waar geen winste uit wassen mag. Zal ik zéekre rust verzaken voor ònzeekren lach?... De eene moog' de schort omsnoeren; de andre zing' heur hanker-lied. Gij, gij moogt u niet verroeren. Ik verroer mij niet. Vorige Volgende