Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 391] [p. 391] II Aan u, die 'k heb bemind om 't water van uwe oogen, fontein die zindert in de zonne van den smart, - gij die het martlen kent van 't dorre mededoogen en 't hunkren naar de liefde in hoogmoed uitgetart; Aan u, die 'k heb bemind om 't vlammen van uw handen, - o vleiën om het vleesch dat als een beek vervliedt; o reiken van 't gebed dat slechts in de ijlt' kan branden; o wegen in den schoot dien 't leven wepel liet; - Aan u, die 'k heb bemind om de urne van uw lenden te zuchtend vol, helaas, of al te huilend ijl; om uwe leên die 't leêg bedrog der reize kenden; om uwe borst die leed de pijn van voedend heil; Aan u, aan u vooràl, die buiten zelf-misleiden, uw star vermogen mat aan de eige' onroerbaarheid: schoonste, dewijl ge zelfs om schoonheid niet zoudt lijden; hoogste, dewijl ge zelfs u-zelve onreikbaar zijt; - Veelvuldige, die 'k, bang voor hopen en verlangen, wou steunen als een man en troosten als een kind: aan U, de Vrouw, 't geheim van dees verzwegen zangen, Gij die 'k beminde; Gij die míj níet hebt bemind. Vorige Volgende