Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 285] [p. 285] [Aan u, van u dees stille droom] Aan u, van u dees stille droom: dat, met het broos-ontloken oost gereze', uw vreezig wezen vroom mijn bleek ontwaken naêrt, en bloost, en dat uw aêm mijn aanzicht koost. Ik zou, ter zoelte neêrgeleid, die me al te wreede zonne weert, van uw gebogen somberheid, - verteederd van wat ú verteêrt, den dag aanvaarden, dien ge aanveerdt. En 't slepend slapen blijde ontknecht, zou mijn gestalte aan de uwe staan: ons beide' in 't ronde omlichten recht der blinkende uren die haar baan met trage-keerende oogen gaan, tot waar een naderende nacht haar reize zoete rust gehengt; en 't late licht, dat lodder-lacht, o lieve, en graauwer gloeden plengt, gepaard ons dubble schaâuwe lengt... Zóo, van een nieuw-ontloken oost - o droom! - gezaêm de gave aanveerd, tot waar de zaalge dag verbloost en beider oog naar 't westen keert; - o droom, die nóg 't ontwaken koost dat weêr me de arme waarheid leert... Vorige Volgende