Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 263] [p. 263] [Gedrochtelijk gebaard uit vol-gepropte kolken] Gedrochtelijk gebaard uit vol-gepropte kolken; gezeuld op zwoelen wind die, hijgend, zwanger hangt, kruipt log, de hemel-hoogten op, een bende wolken die, 'lijk een sluipend wolven-heir, den lucht bevangt. Loom dreigt hun hijschen. Lamme heemlen staan en zwijgen, alleen van meeuw-gekrijsch de bange stilt gestoord; en over 't water, waar hun naedre schimmen dreigen, waart als een dooden-wade een paarse wijle voort. Zij waren, zwart ten lucht; de waetren over varen hun schaâuwen, paars. Maar hoe ze wegen, zwaar van wee: gelijk een blijden hoon zingt hóoger uit de baren de lange schater, oppermachtig, van de zee. De onaangetaste zee, nóg juicht ze, wee-berezen... - Want wie, die binnen eigen macht zijn driften ment, wie zou, o ziel, de vaart van schaduwen nog vreezen, ziel, schater-zee die zelf-geschapen schoonheid kent?... Vorige Volgende