Verzameld dichtwerk. Deel 1. Lyrische poëzie(2007)–Karel van de Woestijne– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 249] [p. 249] III Wijsheid De gore kroeg geslote' en dood de kaars, die blaakte... Wat schaadt u, gij wiens rust geen veêren bedden mat; wien 't daeglijksch zeuren als weldadige assche smaakte, en zure zeemlen u tot brood gekoren hadt? Wat schâ, wiens luië lust de schaemle lamp verzaakte die van zijn heul en hoop, ter laatste wieke waakte, hem, die van duistren trots een last'ge zon vergat? Wat schade of baat? - De kroeg is toe; het was geslonken; het woeker-spelen om het leven te eind beleefd... - Maar lang op slot is 't hart. En baat een laatste vonke, wien bij zijn eigen brand ten smaad gezwégen heeft?... - Gij zijt gereed, die keerde u-zelf, en bonk bij bonke liet, blijder pijne, in u de nijvre vlegels ronken, en 't kaf van gier'gen drift, een stik-walm, buiten dreeft. Gij zijt gereed, o gij die, sticht-vertoon der dwazen, u 't ijzer van 't Ontkenne' in 't effen voor-hoofd drukt', en, vóor nog snoevge wonde en bralle koorts genazen, die wegen naar uw ziel met distelen hebt gesmukt... - De kroeg van 't Leven toe; de kaars der Drift geblazen... Oh! dool dan, waar de wind des nachts om u moog' razen die, sterkend, van uw romp de laatste lompen rukt... De broeiënd-zware wijn gedikt ter gift'ge schalen gelijk een zon die, moede, in eigen bloed verront; de erinnring voos; en rijp de walg der avond-malen en 't killend aaiën van een laatsten liefde-mond: gij sloot de deur u-zelf; gij doofdet 't licht... - Oh, dwalen! De eerbiedge duisternis en zal om u niet smalen die, náakt uw vlijt, 't volwaepnig geeren noest verwont. Dool! De ijz'ge nacht is goed die ijl om u zal waren en u de fierheid van verhólen huivren laat. Wat raakt u, dat geen dag uw zuivring zal bestaren?: gij krijgt uw schaâuw tot trouw en needrig reize-maat... - 't Bedaren is een roze in 't nachtelijk bedaren. En wilt ge een heugen aan uw week verleên bewaren: bewaar op uwe wang het teeken van zijn smaad. [pagina 250] [p. 250] Dwaal! 't Wakend sterre-licht volstaat, wien zijn gepeinzen ten einder van den kreits der ijdelheden gaêrt. En rill' de kilt: te beter laat vergeten dijzen te sintel d' harde kool die wallemt in uw haard; uw ziele-haard, wiens tong zijn bronstig rood vergrijzen en naar aanminnge stilt zijn snorren liet verpeizen, en de eindelijke spijs der vraatge vlamme u spaart. o Wijze... - Want wie Stilte als stemme heeft gekoren, hij leert te lachen om al noodeloos gegil. Een nieuwe morgen worde om zijn gebaar geboren: zijn oog verhangt om elk herboren dag-geril. - Te beter!... De aarde zwíjgt en event alle spore; maar wie het donker peilt, hij weet hoe diep te boren naar 't eindlijk borrlen van zijn eigenst ik: zijn Wil... Boschvoorde Vorige Volgende